De ondervinding van vroegeren en lateren tijd een vaste grond van hope op den zegen des Heeren over de pogingen van het Zendelinggenootschap ter uitbreiding van het Evangelie; eene Redevoering, gehouden in de Algemeene Vergadering des Genootschaps te Rotterdam, den 17 van Hooimaand 1817, door deszelfs Medebestuurder G. van Kooten, Predikant te Dordrecht. Te Dordrecht, bij P. van Braam. 1817. In gr. 8vo. 38 Bl. f :-8-:
Wij geven dezer doelmatige, welbewerkte Redevoeringe gaarne den lof van menschkundig gesteld te zijn, met warmte en hartelijkheid; en zij is tevens voldoend bewijs, dat de Dordrechtsche Gemeente inderdaad door de treurige verzwakking des gezigts van dezen eenvoudig-welsprekenden, waardigen man, bij den publieken dienst althans, geene schade lijdt. Naar aanleiding van marc. XVI:20 wordt hier eerst aangewezen, wat de Apostelen en wat de Heer dan deed, bij de prediking zijner eerste Gezanten. De volgende tijdvakken gaat de Leeraar voorbij; dit veld was te wijd. ‘Ook vrees ik,’ zegt hij, ‘dat, te gelijk met het goede, zoo veel kwaads, zoo veel menschelijke zwakheid en dwaasheid, zoo veel partijzucht en boosheid aan ons oog zich zoude vertoonen, dat het ons berouwen zoude, dit alles van nieuws te hebben aan den dag gebragt!’ Hij bepaalt zich dan tot de tegenwoordige tijden: wat deden de menschen? en hoe wrocht de Heer mede? Bij dit laatste vraagt hij: ‘Ook door teekenen en wonderen?’ en antwoordt: ‘Ja, ook door teekenen en wonderen, wel niet van dezelfde soort als bij de eerste stichting van het Christendom, maar toch teekenen en wonderen van gelijke waarde!’ En als zoodanige noemt hij: Europa's jongste verlossing; de Bijbelgenootschappen; het H. Verbond. ‘Nog zou ik kunnen gewagen,’ gaat hij voort, ‘van de af-