op den troon zetten; en kinderen zullen hen uitlagchen, wanneer zij hooren, dat Geval het gebed des beweldadigden verhoorde, en den weldoener uit de handen van bedriegers en booswichten redde, door iemand, die hen niet kende, die naauwelijks immer iets van hen gehoord had, maar die tot dat einde uit de golven gespaard werd. Neen! neen! dat gevoel van onuitsprekelijke dankbaarheid, hetwelk uit eene zoo uitstekende weldaad van het Opperwezen voortvloeit, dat gevoel, hetwelk op uwer aller gelaatstrekken schittert, getuigt, dat Hij bestaat, en een belooner is dergenen, die Hem zoeken. - Ja! riep de Graaf, terwijl hooge, godsdienstige geestdrift in zijne oogen schitterde, - ja! Hij heeft ons welgedaan, boven onze vurigste, hoogste verwachting. Maar waar is zijn beste zegen? waar is mijn dierbare zoon? o! Hij kome aan mijn hart! Dat hart, door godsdienstig gevoel gesterkt, zal nu op zijn gezigt niet meer breken. Waar is hij, fitzallen, het ware kind mijner zoo duur beminde? - Aan uwe borst! gilde rudolph, en lag sprakeloos in de armen zijns vaders. Ook ardendale was het onmogelijk, iets verder te uiten: in een gevoel, hetwelk geene pen kan beschrijven, geene tong kan uitdrukken, omhelsden en weenden zij met elkander, en snikten; terwijl denham, in aanbidding verloren, op zijne knien zonk, en aan de bronader des levens het reinste dankoffer toebragt, door geene woorden verzwakt. Neen! ook wij wagen het niet, deze schilderij uit te werken; het gordijn valle neder, en het hart onzer Lezeren voltooije de luchtige trekken!’
Deze groote waarheid wordt dan door dit verzierd verhaal wel niet bewezen, maar opgehelderd. Gelukkig de Lezer, die, met het verhaal niet te vreden, maar door hetzelve tot opmerkzaamheid en gevoel gescherpt, dit dierbare in de geschiedenis der wereld en van zijn leven tastbaar opmerkt, en dan ook zeker, immers genoegzaam voor zijn geloof en beoefening, bevestigd vindt!