| |
Galerie historique des Contemporains, ou nouvelle Biographie, dans laquelle se trouvent réunis les hommes morts ou vivans de toutes les nations, qui se sont sait remarquer à la fin du 18e. siècle, et au commencement de celui-ci, par leurs écrits, leurs actions, leurs talens, leurs vertus ou leurs crimes. 8 gros Vol. in 18o, divisés en 16 parties. T. I. A - BEL. 448 pages. T. II. BEL - BRU. 470 pages. T. III. part. 1. BRU - CAU. 232 pages.
Ziehier een nieuw, belangrijk werk, over de Geschiedenis van onzen tijd, binnen ons Rijk verschenen, doch hoogst- | |
| |
waarschijnlijk niet enkel door Nederlanders bearbeid. Voornamelijk toch zijn het Franschen, die hier ten tooneele verschijnen, (het is waar, dat Frankrijk in Europa de laatste jaren de grootste, hoewel niet altijd de schoonste, rol heeft gespeeld) en wel op eene wijze geschilderd, die ons doet vermoeden, dat zulks ook door Franschen, en wel van zekere klasse, geschied zij. Ook komen de Schrijvers in hun voorberigt er voor uit, dat zij zekere Biographie van de Heeren michaud, waarschijnlijk in den geest der Ultra-Royalisten gesteld, afkeuren en verbeteren willen; terwijl zij echter hunne letterkundige Artikelen goed en nuttig vinden, en weinig daarbij te voegen hebben. - Zij voegen er bij, dat eene levensbeschrijving ‘slechts een getrouw verslag van daadzaken moet behelzen, en vooral niet op den bodem van het hart neêrdalen, om daar misdadigers te zoeken; dat hare oordeelvellingen slechts moeten afkeuren, wat strijdig is tegen de algemeene zedewet, en die der Maatschappijen; dat zij van allen personélen haat en partijgeest moet vrij zijn: want het tegendeel kon ten gevolge hebben, den staat in partijen te verdeelen, wantrouwen en den geest van tegenstand te vereeuwigen, en, wat Frankrijk betreft, de groote meerderheid der Natie, wier gevoelens en belangen met diegenen overeenkomen, welke men zoekt te verbannen, slechts heil te doen zien in eene verandering van den staat der Maatschappij.’ - Wie hoort hier niet duidelijk den balling van 1815?
In dezen geest zijn dan ook de meeste staatkundige en militaire Artikelen, tot nu toe, gesteld. Wel is waar, het is moeijelijk, over een' nog slechts tot een vierde gevorderden arbeid, waarin de meeste en gewigtigste personen van onzen tijd nog ontbreken, (buonaparte wordt verwezen naar den naam napoleon) reeds een stellig oordeel te vellen: doch dit blijkt ten minste zeker, dat de geest, waarin dit werk geschreven is, de nieuwere Fransche is; dat is: verkleefdheid aan de omwenteling, (met uitzondering van haren ergsten gruweltijd in 1793 en 1794) aan het Fransche veroveringsstelsel, aan de legers en hunne overwinningen, en eindelijk aan hetgeen de partij, die napoleon in 1815 terugriep, waarschijnlijk bedoelde, een zeker mengsel van het oude Republicanisme en de Vorstelijke waardigheid, met uitsluiting van den Huize bourbon, en voldoening der
| |
| |
misnoegde legers. Het is ons ondoenlijk, alle, of ook slechts de voornaamste plaatsen op te sommen, waar dit vrij duidelijk gespeld staat (want men bedenke, dat het werk, op twee kolommen met eene kleine letter gedrukt, zeer veel bevat): maar ééne plaats kunnen wij niet voorbijgaan, waar de verrader ney, met wiens naam elk eerlijk hart het denkbeeld van ondankbaarheid en trouwbreuk verbindt, genoemd wordt ‘l'illustre et malheureux Maréchal, dont les services, le nom et le déplorable fin, se sont identifiés dans le souvenir et la reconnaissance des Français’!!! Arme Fransche Natie, indien het zoo met u staat! Maar ook ongelukkig Europa in dat geval, zoo gij van uwe beschermers aan de grenzen beroofd wordt! - Alle Artikelen, waarin de snaar van den opstand tegen den Koning in Maart 1815 geroerd wordt, zijn ten stelligste in den geest van dien opstand, hoewel niet volkomen in dien van buonaparte, (zie b.v. de Artikelen angoulême, artois, berri, enz.) Het zoogenoemde Meiveld is eene assemblée éminemment nationale; het overschot van Waterloo, la glorieuse armée de la Loire, enz. Wij zeggen dit niet, alsof wij de Fransche Regering, vooral de Fransche Prinsen, hunne vertrouwelingen en driftige aanhangers, in allen deele in 't gelijk wilden stellen; het om wraak roepend bloed der Protestanten, slagtoffers van Koningsgezinde dweepers, zou ons dit reeds verbieden: maar het duidt toch eene onverschoonlijke eenzijdigheid aan, alle de rampen van Frankrijk in 1815 aan het Koninklijk Bestuur, hetwelk zich thans zoo uitnemend door daden regtvaardigt, te wijten, en de huichelaars, die in de eene week den Koning trouwe zwoeren, om hem in de andere week te verlaten en te verraden, als de ware
helden en welmeenende vrienden des Vaderlands voor te stellen. Voor het overige zal men, schoon hier vele onbekende, en buiten Frankrijk weinig belangwekkende, namen en personen voorkomen, nogtans eene menigte zeer gewigtige, en voor den Geschiedschrijver onmisbare, bijzonderheden en trekken vinden, vooral wat den tijd der Fransche Omwenteling betreft; en wij moeten de Schrijvers het regt doen van te erkennen, dat zij op meer dan ééne plaats het willekeurig Bestuur met verdiende verontwaardiging ten toon stellen, en de mannen des bloeds van 1793, b.v. billaud varennes, vooral niet verschoonen.
| |
| |
Daar de latere Fransche Geschiedenis vrij wat minder rijk is in Geletterden dan in Staatkundigen, zoo is de beoordeeling van dezen ook schraal uitgevallen. Trouwens, dit was misschien de schuld van het toeval, hetwelk dezer dagen weinig doorluchtige Schrijvers in A en B heeft geplaatst. De partijgeest benadeelt hier weder de kritiek. De voortreffelijke Geschiedenis van den Veldtogt des jaars 1814, door a. de beauchamp, wordt gelaakt, omdat ‘de Schrijver den roem zijner landgenooten bekladt, en hem aan dien des vreemdelings opoffert.’ (T. I. p. 380.) In het geschil over de vraag, of het Tooneelspel (Drame) in de Letterkunde kan geduld worden? volgt men de oude regtzinnige leer, en noemt het, Art. beaumarchais, T. I. p. 398, (wel niet geheel ten onregte) ‘un genre dont les affligeans succès ont puissamment contribué à faire perdre en France le goût de la bonne comédie.’ De zedelooze stukken van beaumarchais vooral, waarop deze aanmerking in eene dubbele mate past, worden met eene loffelijke gestrengheid uitgelucht, in weerwil van den hier en daar wegslependen stijl. Maar wat zullen wij zeggen van de volgende wonderspreuk, bij gelegenheid der beoordeeling van lucien buonaparte's Gedicht Charlemagne, in ottava rima of Italiaansche stanza's geschreven? ‘En effet, lucien buonaparte ne paraît pas avoir senti combien il est difficile de saire des innovations heureuses dans la poësie d'une langue dans laquelle ont écrit racine, boileau et voltaire. Le génie de ces grands hommes, justes appréciateurs des beautés admirables du dante, du tasse et de l'arioste, n'eût pas manqué
d'introduire dans le noble langage Français le rhythme Italien, auquel les personnes familiarisées avec d'autres littératures ont tant de peine à s'accoutumer, et dont l'excessive monotonie, produite par le retour continuel des mêmes chutes, ne saurait s'accorder, en aucune manière, avec la dignité du poême épique, telle qu' homère, virgile, milton et voltaire l'ont conçue, et telle que l'Europe toute entière, l'italie exceptée, la conçoit encore.’ - Hoe! de Franschman, met zijne eentoonige Alexandrijnen, durft aan de telkens afwisselende coupletten der Italianen monotonie verwijten? Dat gaat verre! En hebben homerus, virgilius, mil- | |
| |
ton en voltaire dan in ééne voetmaat gedicht? Of verschillen zij niet onderling even zeer, als met de Italianen?
Doch welk eene aangename gewaarwording gaf het ons, te midden dezer of schrale, of niet boven veel berisping verhevene letterkundige Artikelen, eenigen te vinden betrekkelijk ons Vaderland, zoo schoon, met zoo veel oordeel, waarheidsliefde, kennis van zaken en naauwkeurigheid gesteld, dat wij de Verzamelaars van dit Woordenboek geluk wenschen, eenen man gevonden te hebben, die iets voor de Franschen geleverd heeft, en nog, zoo wij hopen, verder zal leveren, 't geen zij nog niet bezitten: echte kennis van onze Letterkunde. Deze man is de Heer g. van lennep, thans Mede-Redacteur der Algemeene Nederlandsche Courant te Brussel, die zijne veelvuldige kundigheden en goeden Franschen stijl dus ten nutte van zijn Vaderland, en deszelfs roem bij buitenlanders, besteedt. Reeds in het eerste Deel verdienen de Artikelen bekker (elizabeth) en bellamy, door naauwkeurige waardering dier bijna gelijktijdige ijsbrekers in den Roman en de Poëzij, opmerking. (Door een' misslag is de Willem Levend in tijdsorde vóór Sara Burgerhart gezet.) Doch vooral in het tweede zijn de Artikelen bilderdijk, blanken, en in het derde brugmans, meesterstukken door uitvoerige naauwkeurigheid, vooral dat van den eersten, Hollands Puikdichter, wien het van belang is, aan buitenlanders te doen kennen. Wij hebben in de 8 bladzijden, (16 klein gedrukte kolommen) welke hetzelve bevatten, niets dan waarheid, namelijk beredeneerden lof van den Dichter, optelling zijner menigvuldige werken, maar berisping zijner ongepaste uitvallen tegen de door hem vertaalde of nagevolgde, alsmede tegen andere groote Schrijvers, gevonden. Een paar misvattingen, echter, vergunne ons de steller te verbeteren.
Bilderdijk is niet in 1799, maar in 1806 uit zijne ballingschap teruggekomen; en de Vaderlandsche Oranjezucht is niet van 1815, wanneer dezelve kleine verdienste zou hebben gehad, maar van 1805 (zekerlijk eene drukfout). Onder het Artikel blanken lezen wij een uitgewerkt verslag van het leven en de werkzaamheden eens mans, dien de Schrijver te regt ‘een' der nuttigste burgers van een land als Holland noemt, waarvan voltaire niet reden (naar huat) gezegd heeft: God schiep de wereld, maar de menschen Holland.’ In onze taal bestaat er zulk een verslag
| |
| |
nog niet; en, leed het ons bestek, wij zouden gaarne daarvan een uittreksel mededeelen. Zelfs b. bosch, de Representant-Dichter, is niet vergeten; doch grootere lof en meerdere uitgebreidheid is natuurlijk aan den voortreffelijken jeronimo de bosch toegewijd: 's mans kenschetsende trekken, hartstogtelijke zucht voor de letteren, en zachtheid van inborst, die niets ademde dan vrede en liefde, worden vooral niet vergeten. De Heeren van brienen van ramerus (bij misstelling kamerus gespeld) en jan ten brink, mannen van zeer uiteenloopende verdiensten, zijn almede kortelijk gekenschetst. Of dit laatste Artikel van den Heer van lennep zij, is ons niet volkomen gebleken: hij is anders zoo afkeerig van staatkundige polemiek, dat de tegenbedenkingen tegen ten brink's betoog van het regt om napoleon te verdrijven, en deszelfs Fransche Tirannij, minder van onzen Landgenoot, dan van een' der overige Redacteurs schijnen te zijn, wier geest wij reeds kennen. (Door eene kluchtige drukfout staat er bij de aanhaling der Fransche Tirannij: te gebruin der schokelen.) Wij zullen nog slechts met een woord melden, dat het werk al gaande weg vooral niet verflaauwt in het opnemen van verdienstelijke Hollanders. Dus heeft men in het IIIden Deels 1ste Stuk de Artikels brugmans (vooral uitstekend), brunings, (christiaan en koenraad lodewijk) de bije, buys, buyskes, canneman, en van de capellen. Wij bevelen dus dit werk zeer aan onze Landgenooten, die daarin veel gewigtigs over een aantal Nederlanders zullen vinden, wier leven en lof nergens elders vermeld zijn, en die wij hopen, dat, naar de gewoonte onzes lands, ook nog in lange
het doodenoffer eener lofrede niet zullen ontvangen.
Zie hier een klein gedeelte uit het Artikel bilderdijk, na de opsomming van 's mans menigvuldige werken, (tot in 1808.) ‘Welke verwonderlijke vruchtbaarheid! welke onuitputtelijke dichtader! en wanneer men bedenkt, dat deze talrijké voortbrengselen, verre van het gewrocht der heillooze gemakkelijkheid van een' of anderen scudery te zijn, meestal even zeer door gedachten als uitdrukkingen uitmunten, zoo moet men erkennen, dat dit verschijnsel geene weêrgade ontmoet dan bij den verbazenden man, waarop Frankrijk, wat de algemeenheid zijner kundigheden
| |
| |
en de buigzame verscheidenheid van zijn talent betreft, met billijke fierheid mag bogen (voltaire). Het is noodig, hier eene algemeene aanmerking te maken op bilderdijk's veelvuldige vertalingen. Het werk des oorspronkelijken Dichters, dien hij op zich neemt over te brengen, dient hem doorgaans slechts tot thema: hij volgt het, zoo lang deszelfs gang hem behaagt; hij verlaat het, zoo dra deze hem niet meer bevalt; hij neemt er van weg, voegt er bij, stelt iets anders in de plaats, en zijne vertaling, of liever navolging, is over 't algemeen iets, dat geheel verschilt van den tekst; en toch heeft deze overzetting naar zijne wijze dit buitengewone, dat zij niet alleen haar voorbeeld evenaart, maar het somtijds zelfs overtreft. Alle zijne vertalingen hebben eene natuurlijkheid, eene bevalligheid en kracht, die men zelden aantreft in werken van dezen aard, waarin doorgaans eene stijfheid en gedwongenheid heerscht, die de vrucht is van den onderscheiden' geest der talen, en de zwarigheden om even krachtige woorden te vinden. Kan deze manier al niet voor modél dienen, men kan haar toch de groote verdienste niet ontzeggen, dat zij den lezer behaagt, roert en wegsleept door het vermogen en - zoo die uitdrukking geoorloofd zij - door het despotismus van zijn talent. En dit is het hoofddoel der ware poëzij: zonder hetzelve bestaat er geene.’
Wij verlangen zeer, voor de eer onzer vaderlandsche Letterkunde bij onze zuidelijke landgenooten en den buitenlander, dat dit werk spoedig voortgezet worde, waarvan wij hier een verslag gaven, wel breed genoeg voor ons bestek, doch vooral niet te ruim voor den rijkdom en de verscheidenheid van den inhoud. |
|