| |
Drie Verhandelingen over den Zelfmoord, uitgesproken in de Maatschappij van Verdiensten, ter spreuke voerende: Felix Meritis, te Amsterdam; door J.W. Statius Muller, Leeraar bij de Evang. Luth. Gemeente te Amsterdam, en Lid van de Holl. Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1817. In gr. 8vo. VIII en 163 Bl. f 2-4-:
Drie Verhandelingen over een zeer aangelegen onderwerp, vooral in de nieuwere tijden. De Zelfmoord toch is thans in de Hoofdsteden (vooral vóór eenige jaren) tot eene ongemeene en waarlijk verontrustende hoogte geklommen. Een ontzettend voorbeeld van dien aard gaf den geleerden Schrijver aanleiding tot het opzettelijk bearbeiden dier stoffe in drie spreekbeurten bij Felix Meritis, in 1814, 1815 en 1816; wier eerste, en verreweg uitgebreidste, (door vele voorbeelden bij den druk vermeerderd) over de geschiedenis en de oorzaken, de tweede over het zedelijke van den Zelf- | |
| |
moord, en de derde over de middelen daartegen handelt. Eene zeer natuurlijke verdeeling. Ook kunnen wij met ruimte zeggen, dat wij in geene taal over dit onderwerp iets beters en volledigers kennen, (zelfs niet dumas, sur le Suicide) daar het niet alleen, ter veraangenaming, althans verlevendiging, van het zielkundig betoog over de oorzaken des Zelfmoords, met eene menigte treffende Anecdoten voorzien is, maar ook in dat betoog zelve, door schrandere nasporingen, door menschenkennis en een ruim overzigt des onderwerps, uitmunt. In de tweede Verhandeling zijn de tegenbedenkingen, vooral van rousseau, die ter staving van het geoorloofde der eigene vernieling van ons ligchaam dienen moeten, geenszins verzwegen noch krachteloos voorgesteld, maar ook volkomen beantwoord en wederlegd. En de middelen, in de derde Verhandeling aangewezen, komen ons te doelmatiger voor, daar de Heer statius muller moeds genoeg gehad heeft, het wijsgeerig vooroordeel trots te bieden, 't welk, onder het mom van menschenliefde, gelijk het alle ondeugden vergoelijkt en een' glimp geeft, dus ook den Zelfmoordenaar op dezelfde wijze als hem, die aan de wetten van Natuur en Maatschappij voldoet, laat begraven, en (och arm!)
te teêr van ziel is, om, tot welzijn der maatschappij, de nagedachtenis, of, misschien, om de overgeblevenen, van den Zelfmoordenaar aan te tasten. Volkomen overtuigend weêrlegt de Schtijver dit dwaze medelijden, en dringt op infamie voor de lijken der deserteurs uit den levensstrijd. - Doch, om ons gunstig gevoelen over dit werkje te staven, zal het noodig zijn, het een weinig van nabij te bezien.
In de beschouwing der geschiedenis van den Zelfmoord komt eene uitgebreide belezenheid voor. Met reden merkt de geleerde Schrijver (bl. 10) op, dat dezelve oudtijds bij geen Volk minder, dan bij de Joden, gepleegd is; gelijk ook in latere, ook in onze tijden dit Volk van allen het meest daarvan afkeerig is. Slechts
| |
| |
omtrent den tijd des laatsten Oorlogs met de Romeinen schijnt de wanhoop de Joden tot razenden Zelfmoord, zelfs in massa, te hebben vervoerd. Voorts geleidt ons de Schrijver door Griekenland, Rome, het oude Duitschland, de Oost, Aziatische landen, en hier en daar in Amerika, waar de Zelfmoord in eere, en als 't ware eene aanstekende ziekte was, even als nog in Engeland. Verschillend is de gemoedsgesteldheid bij de Zelfmoordenaars; nog meer uiteenloopend zijn de beweeggronden, die hen aanzetten tot het zwarte bedrijf. Het ligchaamsgestel is daarvan veeltijds de oorzaak; en dit kan men als uitzinnigheid of ziekte beschouwen, wier slagtoffers minder schuldig zijn. Nog rijker is de bron van Zelfmoord, die uit de hartstogten ontspringt, vooral uit liefde, eer- en wraakzucht. Verzadiging des levens, bij ongelukkige rijken, ontbloot van werkzaamheid (dit laatste doet de Schrijver niet genoeg uitkomen), verdriet, zware verliezen, vrees voor de toekomst (als de menschen, zoo als het te regt heet, uitzinnig genoeg zijn, om zich van het leven te berooven, uit vrées van te sterven), voor schande, jammer over de rampen des Vaderlands, berouw, inspanning van den geest, bijgeloof en dweepzucht, speelzucht, onanie, dronkenschap (in den hoogsten graad), en zelfs (hetgeen men gerust tot de dweepzucht had kunnen betrekken) hoop op een beter leven, geven aanleiding tot de zucht, om zich met éénen slag van alle de ellenden te verlossen. Het verwondert ons eenigzins, hier geen enkel woord te zien nopens de bekende wijsgeerige alleenspraak van hamlet, die de oorzaken opgeeft, waarom de menschen, uit godsdienstige gronden, of liever uit vrees voor de hel, hun leven ontzien. Op bl. 62 staat, dat
de Zelfmoord veelal het gevolg is van eene verkeerde opvoeding, en van een onderwijs in den Godsdienst, hetwelk, in stede van het verstand te hulp te komen, hetzelve nog meer verwart, en, in plaats van eene zuivere Zedeleer, als den grondslag van den Godsdienst, voor te dragen, verborgenheden wil door- | |
| |
gronden, en dingen verklaren, die de Rede niet begrijpen kan. De Zedeleer is niet de grondslag van den Godsdienst, maar wel de Godsdienst van de Zedeleer. Eene moraal zonder God is een onding. Men zegge niet, dat dit, met eerbied gesproken, de gronden der zedelijkheid aan de willekeur van een Opperwezen blootgeeft: want een Hoogste Wezen zonder zedelijkheid, een Duivel aan het roer der wereld, is de dolste onzin, die naauwelijks bij de ruwste Wilden is uitgebroeid. Een God, in den hoogsten zin des woords, en een goede God zijn synonyma. Zelfs de Heidenen moesten, wanneer zij zich hunnen jupiter, of vischnoe, of hoe hunne Oppergoden ook heeten mogen, als zoodanig dachten, alle de snoode bedrijven, die zij hun anders toekenden, wel van hun denkbeeld aftrekken; en de verleider van danaë werd, in het gebed, Deus optimus maximus. Er bestaat dus, eigenlijk, geen Godsdienst zonder zedelijkheid: maar, helaas! men wil wel zedelijkheid zonder Godsdienst stellen. Doch waar dwalen wij heen, bij eene gewis slechts onoverdachte uitdrukking! Keeren wij weder tot de Verhandelingen van den Heer statius muller.
De tweede derzelven loopt over het gewigtige vraagstuk: Kan de Zelfmoord verdedigd worden? De gronden, door de Stoïcijnen, door montesquieu (in de Lettres Persannes), door frederik den grooten, vooral door rousseau, daarvoor ingebragt, worden beknoptelijk aangevoerd en overwogen, doch - te ligt bevonden op de weegschaal der onbedorvene Rede. De Zelfmoord is eene tegennatuurlijke daad. Het staat den mensch niet vrij, zijn' post te verlaten, omdat hij niet kan weten, tot welke einden hem de Veldheer daarop geplaatst heeft, en hoeveel nut hij daarop nog doen kan. De Zelfmoord is, zelfs bij de onderstelling, dat men regt op zijn leven heeft, eene dwaasheid. De vrijbrief, dien men daardoor elken booswicht in handen geeft, om zich aan de straf zijner euveldaden te onttrekken, is voor de Maatschappij ten hoogste ge- | |
| |
vaarlijk, dus gewis niet door den hoogsten Regter onderteekend. Het leven is zoo kwaad niet, als de mensch slechts goed is; en, in allen gevalle, duurt het leven niet eeuwig; men wordt eenmaal afgeroepen, en kan dan met vreugd en vertrouwen den Heer van ons noodlot genaken. Men kan nooit zeggen, dat men door den Zelfmoord niemand (al ware 't alleen door zijn voorbeeld) benadeelt. En, eindelijk, is dezelve geene heldhaftige daad, maar altijd een bewijs van zwakheid, althans van ongeduld en onstandvastigheid.
De laatste Verhandeling loopt over de middelen tegen den Zelfmoord. Deze zijn tweevoudig. De Staat en ieder enkel lid der Maatschappij kan die aanwenden. De Staat - en hier tast muller het euvel in den wortel aan - de Staat moet dien althans negatief tegenwerken, door met geene drukkende belastingen den middelstand en gemeenen man te verpletten. ‘Terugkoming van het stelsel, om de noodwendigste behoeften des levens, als de rijkste bron van inkomsten, naar evenredigheid het meest te belasten,’ wordt volstrekt gevorderd, zoo men eene rijke bron van ellende, en daardoor van Zelfmoord, wil stoppen. Inderdaad is het onbegrijpelijk, hoe, onder een vaderlijk bestuur, zulk een jammerlijk beginsel - niet uit de vorige dwingelandij overgehouden, maar - op nieuw ingevoerd is, (of het landelijk of stedelijk is, maakt hierin geen onderscheid;) een beginsel, waardoor, onder schijn van gelijkheid, de schreeuwendste ongelijkheid regeert, waardoor, vooral in buitendien reeds dure tijden, de eerlijke en nijvere vader des huisgezins, die den Staat een aantal kinderen schenkt, tot wanhoop gebragt wordt, daar hij zes- of zevenmaal meer moet opbrengen, dan de schatrijke ongehuwde vrek of wellusteling, wien deze belasting niets deert. Neen! zoo lang deze heillooze belasting (wier afschaffing onder het Fransche bestuur eene ware weldaad voor de gemeene klasse was, die veel kwaads vergoedde, en waarvan het zuidelijk Nederland vrij is) niet is ingetrokken, verwachte men
| |
| |
geene welvaart voor den burgerstand, dan in buitengemeen goedkoope tijden. Waarom niet liever de weelde drievoudig belast? - Ook anderen goeden raad, der behartiginge waardig, geeft onze Schrijver, ter wering van den druk, die op de werkzame klasseirust, (bl. 138.) Meer regtstreeks tegen den Zelfmoord, echter, dient de publiciteit (de bekendmaking door de Overheid, met bijvoeging der omstandigheden, en, zoo veel mogelijk, der oorzaken en bewerkers) en de infamie, waarvan wij reeds boven spraken. Muller beroept zich daarbij op het voorbeeld van Athene, van Thebe, op den raad van plato en aristoteles (die toch ook Wijsgeeren mogten heeten!) ter staving van zijn gevoelen, om openbare schande aan den Zelfmoord te hechten. - Veelvuldig zijn de middelen, waardoor ieder lid der Maatschappij, in zijnen bijzonderen kring, den Zelfmoord kan weren, voornamelijk de opvoeding, het letten op ongelukkige lijders, die dezen weg heen willen, (zeer levendig voorgesteld, bl. 156, 157.) de voorzorg hen nimmer alleen te laten, geneeskundige hulp, en eindelijk, zoo dweeperij moeder der kwaal is, het onttrekken van alle voedsel aan dezelve en het geven van behoorlijke verstrooijing.
Men ziet uit dit alles, hoe belangrijk de behandeling dezer gewigtige stof is. Het weinige, 't geen wij aan te merken hadden, is al gaande weg in dit verslag ingevlochten. Wij voegen er dus enkel bij, dat geene druksouten - althans niet van belang - dit werk ontsieren, 't welk in een' duidelijken, nu en dan sierlijken, stijl is geschreven. |
|