der Geneeskunst geheel gegrond is op een verstandig en oordeelkundig gebruik van eigene waarnemingen en die van anderen, op de ervaring, voorgelicht door een veelzijdig onderzoek der natuur; dat men dus weinig of niets te wachten heeft van den arbeid dier hoogverheven geesten, die de geneeskundige kennis tot één beginsel pogen terug te brengen; maar dat men vooral die groote mannen moet volgen, die, toegerust met genoegzame kennis van den mensch en van de op denzelven werkende dingen, de natuur aan het ziekbed hebben waargenomen, en hunne ontdekkingen, in de taal der waarheid, hebben bekend gemaakt. Met regt merkt echter de Schrijver tevens aan, dat men, bij het hooge standpunt, waarop de kunst nu gestegen is, het weldadig licht der natuurkundige wetenschappen niet moet verwaarloozen, en dat wijsgeerige bespiegelingen haar nut kunnen hebben, hetzij om het verstand op te scherpen, hetzij om hetzelve op zijne verschillende dwaalwegen beter te kunnen nagaan.
Dit is de hoofdinhoud dezer Redevoering, welke wij, ook wat den stijl betreft, niet zonder genoegen gelezen hebben. Alleenlijk is het ons voorgekomen, dat de groote gemeenzaamheid des Schrijvers met de voortbrengselen der Duitsche drukpers een' nadeeligen invloed op denzelven gehad heeft, en daardoor ginds en elders die duidelijkheid en die juistheid in de voordragt is verloren gegaan, welke ook het beste voortbrengsel van den geest eene nieuwe waarde bijzet.
Wij wenschen voorts het Amsterdamsch Athenaeum geluk met dezen waardigen kweekeling der echt Hippocratische school, door den onsterfelijken boerhaave in ons vaderland gevestigd, en sedert nog niet gesloten; een' kweekeling, door zijne veelzijdige kennis zoo zeer als iemand geschikt, om den nieuw gestichten leerstoel waardiglijk te vervullen.