veld lag hier niet open voor den Heer van halmael! Immers had hij niet te vreezen voor beschuldigingen van te veel dichterlijke vrijheid gebruikt, of de waarheid der geschiedenis verwrongen te hebben, daar de geschiedenis zelve zoo onzeker is.
Wat nu de behandeling aangaat, de gang van het stuk is, naar ons oordeel, te regelmatig. Het eerste bedrijf loopt zeer goed af: maar reeds in het tweede wordt het slot Kronenburg overgegeven. Er moeten, evenwel, nog drie bedrijven gevuld worden. Doch van nu af verzwakt, allengskens, de belangstelling, in stede dat dezelve moest aangroeijen en levendiger worden. Van nu af is de held van het stuk in eenen toestand gebragt, dat hij niets meer kan uitvoeren, geen ontzag meer, maar alleen nog medelijden inboezemt. Van nu af doet hij niets meer dan spreken - er wordt nog wel gehandeld, doch slechts van ééne zijde. Ook de ontknooping is ons niet bevallen. De voorslag van gerard van velzen, om zich zelven op te offeren, ten einde zijne vrienden te behouden, is, inderdaad, edel, en doet eene treffende werking. Maar moesten zijne vrienden de uitvoering van dit ontwerp gedoogd hebben? en is het niet aanstootelijk, kwetst het niet het gevoel van den aanschouwer, wanneer hij ziet, dat twee Edelen zich, geheel ongewapend, ter prooije geven aan eene bende bloeddorstige vijanden, om door dezelve vermoord te worden? Indien b.v. het slot niet zoo lafhartig ware overgegeven; indien vooraf nog een aanval ware afgeslagen; indien het vervolgens met storm ware ingenomen; indien Graaf dirk gerard van velzen en de zijnen had gevangen genomen, en hun lijfsbehoud toegezegd; indien deze belofte door loef van cleef ware geschonden geworden; indien, eindelijk, van velzen, met eenige dapperen, eene poging had gedaan, om zich gewapenderhand door zijne vijanden heen te slaan, en in die poging ware bezweken, - dan zoude, naar onze meening, het geheel eene betere houding hebben gehad; terwijl ook de Dichter door eene of andere treffende episode (b.v. eene liefdesintrigue tusschen eene vrouw op het slot en eenen Ridder onder de belegeraars) de aandacht niet
weinig zoude hebben kunnen verlevendigen.
Zie daar ons gevoelen! De verdienstelijke Dichter, die door dezen eersteling getoond heeft eenen goeden aanleg te heb-