vroegeren tijd, en te dien aanzien dan ook leerzaam; terwijl er niets bijkomt, dat de goede zeden kwetsen kan.
Wij ontmoeten hier aanstonds Arembert, den Baron van St. Felix, in zijn slot door hevige wroegingen gemarteld, en door spoken vervaard gemaakt. Geen wonder! hij had zich niet alleen met gewone gruwelen bezoedeld, maar was moordenaar van zijnen vader, schoonzuster en broeder enz., gelijk zich dat in het vervolg ontwikkelt. De vermoorde broeder leefde nog, woonde als een geheimzinnige kluizenaar in den omtrek; en deze was het, die, alleen met de geheime onderaardsche gangen des kasteels bekend, hem als spook kwam ontrusten. Arembert had, hoewel onwetend, eenen zoon van den zoo hij meende dooden broeder opgevoed. Deze, van edele inborst, en min of meer door den kluizenaar geleid, komt in de aanzienlijkste en edelste betrekkingen, verlieft op de jonge en schoone dochter van den Graaf van Toulouse, en in den loop der gebeurtenissen geraakt hij in verband met Edelen, mede op zeer schoone en kuische halve Vorstinnen verliefd; ook vindt hij zijnen broeder. Voeg bij dit alles het gewoel van den oorlog, den Roomschen dwang en vervolging, het aanhoudend gespook, eindelijk de schaking van alle deze schoonen, en de ontknooping bij het eindelijk optreden van den vermeenden doode, en gij voelt, Lezer! er is stof genoeg voor verwarring en ontwikkeling, spanning en ontspanning enz. enz., tot dat alles uitloopt op gelukkige huwelijken.
Ten slotte hebben wij de geschiedenis van den kluizenaar, of vermoorden broeder van Arembert; waardoor zich iedere nog overgeblevene donkerheid, en geheel het gespook, zeer natuurlijk ontwikkelt.