Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818
(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Aarde en hare Bewoners, volgens de nieuwste Ontdekkingen, naar het Hoogduitsch van E.A.W. von Zimmerman. IIde Deel. Met Platen. Te Haarlem, bij F. Bohn, 1817. In gr. 8vo. VIII en 342 Bl. f 2-18-:Het tweede deel van dit zeer belangrijke werk behelst niet minder gewigtige en onderhoudende stof dan het eerste. Zagen wij dáár het geboorteland der Neger-slaven, hunne gevangenneming of opkooping, en wegvoering te land en ter zee; wij ontmoeten hen hier in het land hunner vreemdelingschap, hetwelk zij voor onze kunstbehoeften met hun zweet, en maar al te dikwijls met hun bloed, besproeijen, namelijk in Westindië, of de groote eilandsgroep tusschen Noord- en | |
[pagina 391]
| |
Zuid-Amerika. De beschrijving hiervan is eerst natuurkundig, namelijk een kort doch zeer onderhoudend verslag van de natuurverschijnselen in die gewesten; daarna een vlugtig overzigt van elk die eilanden in het bijzonder; vervolgens de mensch, of berigten nopens den natuurlijken en zedelijken toestand der bewoners van Westindië, zoo wel Caraïben, Europeanen, Creolen, Negers, als Mulatten en andere gemengde rassen. Vervolgens komen de stapelwaren van Westindië in aanmerking, namelijk suiker, katoen, indigo, koffij, cacao, piment, gember, Roucou of Orleans en aloë, en ten slotte eenige merkwaardigheden uit de Natuurlijke Historie van Westindië. Overal ziet men de beste bronnen gebezigd, en uit den overvloed van reizen naar die gewesten het voornaamste en belangrijkste gekozen. Zie daar eene opgave van den hoofdinhoud dezes tweeden deels. Doch zouden wij het bij dit dorre geraamte - 't welk niet eens een geraamte mag heeten - laten berusten? Dit zou der waarde des werks te kort gedaan zijn. Ons geweten als Recensenten verpligt ons, den Lezer nog, als staaltjes van het schoone en belangrijke, dat hij in dit boek schier op elke bladzijde zal ontmoeten, eenige bijzonderheden van onderscheiden' aard mede te deelen. Tusschen Europa en Westindië zijn geheele vlakten des Oceaans met zeegewassen beschaduwd, en als met een tapijt bedekt, dat de schepen naauwelijks in staat zijn te klieven, (de Krooszee.) Hier vindt men tallooze insekten, zeewormen, kuit van visschen en schelpdieren, en de embryo's der Ammonshorens, (bl. 8.) Tusschen de eilanden vindt men onderzeesche tuinen, (niet onderaardsche, gelijk er verkeerdelijk staat.) Het water is zestig voet diep volkomen helder; en door dien natuurlijken spiegel ziet men zeeslakken, visschen, en zeegewassen van de heerlijkste kleuren beneden zich, terwijl het vaartuig als in de lucht zweeft, (bl. 7. 8.) De orkanen in deze schijnbaar zoo | |
[pagina 392]
| |
stille wateren zijn echter somtijds allergeduchtst. ‘Een ooggetuige verhaalt, dat hij, bij den orkaan op Jamaïca (in 1692), meer dan driehonderd openingen of spleten in den grond gezien heeft, waarin verscheidene menschen wegzonken. Eenigen staken, met de helft van hun ligchaam, boven den grond uit, en werden door de spleten van den aardbodem deerlijk gekwetst; anderen, daarentegen, ganschelijk verzwolgen, maar kwamen, door de verschrikkelijke stortregens, weder te voorschijn. Tienduizend morgen, geheel bebouwd en beplant, zonken plotseling weg; een oorlogschip werd tot boven de gevels der huizen omhoog gescheurd; hetzelve viel echter niet om, en de menschen, die er in waren, bleven op de zonderlingste wijze bewaard. Deze orkaan gaf aan het eiland als 't ware eene geheel andere gedaante,’ (bl. 24). Te geloofwaardiger wordt dit berigt door het verhaal van de rampen, die nog onlangs aan zoo vele menschen in de kleine Antilles, vooral te St. Lucia, het leven gekost hebben. - Ook aan vergiften is het schoone klimaat dezer eilanden maar al te rijk. Op Porto-Rico deed de welige grond den Mancanille-boom tieren, wiens sap zoo vergiftig is, dat één droppel van hetzelve terstond blaren trekt. Wanneer men den boom omhakt, moet men neus en mond met een' doek omwinden, en de oogen afwenden of sluiten; want één droppel maakt voor uren lang blind, (bl. 47.) - Men vindt op Jamaïca wilde paarden; misschien in geen land ter wereld even als hier, zegt de Schrijver (bl. 50), zekerlijk bij vergissing; want in Zuid-Amerika, omstreeks Buenos Ayres, zwerven wilde (wildgewordene) paarden in ontelbare kudden. Op Jamaïca voert de leidhengst, even als een herdersvorst, zijn huisgezin naar de gegravene waterputten, laat geen vreemd paard bij den put, en vergunt ook aan geen der zijnen, op zijde af te wijken. Heeft hij zijn' dorst gelescht, zoo tracht hij de zijnen weder in veiligheid voor zich heen te drijven. - Op Trinidad is | |
[pagina 393]
| |
een Asphalt- (of aardpek-) meer van drie Engelsche mijlen of een uur omvang, en vijftig voeten boven de oppervlakte der zee, in eene landstreek van vulkaansche asch en slekken. - Het voornaamste menschenras op de Antilles, ten minste 3 millioenen sterk, is door de Spanjaarden op de wreedaardigste wijze omgebragt. Eene hunner gewoonten verdient opmerking, daar wij dezelve bij de onlangs door de Kapiteins lewis en clarke ontdekte Volken van Noord-Amerika aan de Zuidzee, bij den mond der Rivier Columbia, ook vinden: het zamendrukken van het voorhoosd der kinderen, (bl. 77.) Tevens zijn de genoemde Zuidzeebewoners, hoe verre ook van Westindië verwijderd, nogtans, even als de vernielde stammen, zacht, vreedzaam van aard, en vriendelijk omtrent vreemdelingen. Zou men hier aan geene overeenkomst van geslacht mogen denken? - Worden de Negers op deze wijze niet uitgeroeid - gelijk het belang hunner Heeren trouwens hiermede strijdt - zoo verloor Afrika toch, toen de ontmenschte slavenhandel in vollen bloei stond, jaarlijks over de 100,000 van dit zwarte menschenras op eene geweldige wijze, die hetzij op de slavenschepen, hetzij in Westindië door mishandelingen of overmatigen arbeid wegstierven, (bl. 132.) Op St. Vincent hebben de Negers zich onafhankelijk gemaakt, en hun omgang met de Caraïbische schoonen heeft de zwarte Caraïben voortgebragt, die zich hebben weten onafhankelijk te maken, (bl. 115.) Maar in de Koloniën worden, bij alle de menschelijke wetten, voor hen gemaakt, nogtans zoo wel de Veld- als Huis Negers somtijds onmenschelijk behandeld, de laatsten vooral door de Creoolsche vrouwen. Zekere Mevrouw te Suriname - o, waarom moest deze tijgerin den Hollandschen naam dragen! - rukte eens een kind, dat in hare tegenwoordigheid huilen durfde, uit de armen der moeder, en hield het in 't water, tot het verdronk; de moeder wilde het naspringen, en Mevrouw - liet haar daarvoor slagen geven. Wij hadden met den Schrijver wel gewenscht, dat dit gedrogt door stedman genoemd, en nog liever, dat het ook in 't water geworpen ware, (bl. 160.) Hoe kan de Heer zimmerman zelf, na zulke daadzaken, nog aarzelen omtrent de noodzakelijkheid der afschaffing van eenen handel, die duizenden onzer zwarte broederen in de magt van zulke gele duivelinnen plaatst? Het als een naschrift dienende berigt, wegens den toestand van | |
[pagina 394]
| |
Haïti of St. Domingo, (bl. 334-342) kon sedert het afdrukken des Hoogduitschen werks met verscheidene bijzonderheden verrijkt zijn geworden, waartoe de bekwame Vertaler wel in staat ware geweest, zoo als: de verheffing van christophe tot Koning, deszelfs pogingen tot verbetering en beschaving zijner Onderdanen enz., waarvan de voortreffelijke inauguréle Dissertatie van den Heer nedermeijer van rosenthal, over het afschaffen van den slavenhandel en de slavernijGa naar voetnoot(*), aan het slot zoo vele wetenswaardige bijzonderheden oplevert. Reeds vóór de Negers op St. Domingo, had een gedeelte der slaven op Jamaïca zich vrij gemaakt, en, onder den naam van Maron-Negers, een Gemeenebest opgerigt, even als in Suriname; doch werden beide te onder gebragt en tot verhuizing gedwongen, (bl. 168-195.) Wij zullen den Schrijver in de bijzonderheden aangaande den suiker-, katoen- en koffijbouw niet volgen, daar die meest ook van elders bekend zijn. Doch kunnen wij zijne voortreffelijke Methode niet met stilzwijgen voorbijgaan, om, als ter inleidinge bij eenig punt der Natuurlijke Geschiedenis, door hem behandeld, andere daarmede in verband staande belangrijke zaken op te halen, die ter vermeerdering van onzen eerbied voor den grooten Schepper, en van onze inzage in de groote werken der Natuur, moeten dienen. Zoo spreekt hij, bij de opnoeming der voordeelen van de suiker, eerst over die van den smaak, wreekt dit zintuig, door velen met woorden versmaad, met de daad gevierd, van deze minachting, door de aanstipping der onmetelijke werkzaamheid, welke het aan de Maatschappij bijzet; toont echter tevens de wijze inrigting aan, dat de eenvoudigste spijzen, en die den smaak het minste prikkelen, voor de gezondheid en het voedsel het dienstigste zijn, (b.v. alle de meelspijzen) en tevens, door hare algemeene verspreiding, tot voortplanting van het menschelijk geslacht over den ganschen Aardbodem het | |
[pagina 395]
| |
krachtigste middel aanbieden. Prikkelende specerijen, daarentegen, zijn slechts op enkele plaatsen noodig en aanwezig. De suikerstof echter, de nuttigste kruiderij, is over de geheele Aarde in eene menigte planten verspreid. De bijen lezen die (den honig) uit de bloemen, en brengen tevens het mannelijk zaad ter bevruchting bij de vrouwelijke deelen over, gelijk hier uitvoerig en treffend. (bl. 221 en verv.) wordt aangetoond. - Dus wordt ook, bij gelegenheid van de trekkende krabben, of turlurux, in 't algemeen over de trekkende dieren, zoo als de Siberische ratten, de Lemings, de trekvogels, de zalmen en andere zeevisschen gehandeld. (Men had er ook de Noord Amerikaansche buffels en eenige soorten van eekhorentjes kunnen bijvoegen. Behalve met deze reizende krabben, maakt ons de Schrijver nog bekend met een' anderen landkreeft, de Soldaat genoemd wegens zijnen krijgshaftigen aard, en de Diogenes uit hoofde van zijne woning met het achterlijf in eene schaal of slakkenhuisje, - met twee vogelsoorten, den witkoppigen adelaar, die zelf niet visschen kan, maar de visschen uit den bek des vischdiefs in 't vallen weet op te vangen, en eene zeezwaluw, Diablotin geheeten, - eindelijk met twee kruipende dieren, de Leguan, eene hagedis van zes voet, en de zeeschildpad, een dier soms van 800 ponden, dat 100 menschen kan voeden, en door de Remora, een vischje, dat zich aan hem vastzuigt, gevangen wordt. Het bovenstaande zal genoeg zijn, om een denkbeeld van dit werk te geven. Hier en daar in ons verslag hebben wij eene enkele misstelling, zoo 't ons voorkwam, trachten te verbeteren. Wij hopen eerlang in staat te zullen zijn, een derde deel aan te kondigen van deze pit en merg uit de beste nieuwe Reisbeschrijvingen. |
|