belangrijke waarnemingen te doen, behalve die in het vak, waarvoor hij, en met regt, zoo zeer is ingenomen.
Ons nu voorts bepalende tot de beoordeeling van dit dus te noemen tweede deel, willen wij bij hetzelve, om het belang der zaak, eenigzins vertoeven. Vooraf, echter, meenen wij eene vraag te moeten beantwoorden, welke wij door velen als gedaan onderstellen, en welker beantwoording van invloed op de beoordeeling moet zijn. Hoe! hooren wij vragen, een Krijgsman onderneemt, als schrijver van een geneeskundig werk op te treden? Alleen aan het uitwendige blijvende hangen, zien wij deze vragers alreeds, meesmuilende, met het: ne sutor supra crepidam gereed; en het is zeker, dat, zonder nadere inzage van het werk, en terwijl men den Schrijver oppervlakkig met den gewonen krijgsman vergelijkt, het moeite zal kosten, om, onbevooroordeeld, het ware en juiste oordeel te vellen. Dit, echter, zal niemand onberaden doen, die zich herinnert, dat, hoezeer onder dezen stand zulke kundigheden zeer zeldzaam voorkomen, het nogtans niet aan voorbeelden ontbreekt van menschen, die met het regte gebruik van den degen ook dat der pen weten te vereenigen; en hebben wij in Duitschland eenen pilger en tenneker, hoezeer krijgslieden van beroep, met roem in het vak der Veeärtsenijkunde zien optreden, waarom zouden wij aarzelen, bij eenen Landgenoot datgene als mogelijk te onderstellen, waarvan wij ons bij onze Duitsche naburen nog dagelijks uit derzelver schriften kunnen overtuigen?
Gebrek aan bekwame mannen in het vak der Dierartsenijkunde; volstrekt gemis van eenige inrigting, hoegenaamd, in ons land, ter opleidinge tot dit zoo nuttige vak; behoefte aan eenig, naar den geest des tijds berekend, oorspronkelijk werk in onze taal over deze wetenschap, - zie daar, blijkens de Inleiding, zoo vele drijfveren voor den Schrijver tot het ondernemen, bewerken en uitvoeren eener