u het gelaat onwillig afkeeren. Valsche schaamte (?) houdt de hand terug, waarvan hij gehoopt had den nooddruftigen penning te ontvangen. Of, zoo gij hem geeft, wat gij zonder verlies kunt wegwerpen, geschiedt het niet meest, om van zijn terugstootend voorkomen, zijnen vernederenden blik (?) en zijnen lastigen drang ontslagen te worden? - Hij, intusschen, valt misschien op éénen dag met de bloeijende schoonheid, die gij aanbadt, in het stof, waartoe beide wederkeeren. De Engel Gods, die onophoudelijk voor het kerkhof maait, (?) werpt de verschoppelingen der fortuin en de kinderen des overvloeds, magtigen en geringen, met éénen slag ter neder. Het gebrek verteert en bluscht de flaauwe levenslamp van menig vergeten kind des ongeluks; maar ook de rijke sterft en wordt begraven. Laat vrij het graf zijn zielloos overschot nog in purper en fijn lijnwaad ontvangen, al de ijdele pracht dier uitvaart zal hem voor het verderf niet hoeden,’ enz.
De vijfde Preek wijst de bevestiging, die het redegeloof aan de onsterfelijkheid door Jezus verrijzenis ontvangt, echt bijbellievend en Christelijk aan. Alleen hadden wij de gissing, dat Jezus door de woorden: raak mij niet aan, maria, enz. misschien zijne aan het kruis zoo pijnlijk gerekte en doorboorde leden eenigzins wilde ontzien hebben, liever gemist. Hij, die, niettegenstaande de geledene folteringen, na weinige uren uit het graf konde verrijzen, had ook wel de magt gehad, zijn ligchaam volkomen te sterken.
Vermaning om niet wijs te willen zijn boven hetgeen men vermag, en troostende aanwijzing, wat wij, op bijbelsche gronden, aangaande de toekomstige gesteldheid van ons ligchaam geloovig kunnen verwachten, worden zeer schoon vereenigd in de zesde Leerrede.
De zevende behandelt eene zeer gewigtige vraag, en beantwoordt dezelve voldoende, op grond van Paulus voorbeeld.
De achtste en negende Leerredenen kondigen zich