Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818
(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 345]
| |
Het Leven van John Knox, Hervormer van Schotland, behelzende een Geschiedkundig Overzigt van de Hervorming van dat Land. Naar den derden Druk, uit het Engelsch van Thomas m'Crie, T.D. Predikant te Edinburgh, vrij vertaald en gevolgd door G.J.F. Cramer von Baumgarten, Predikant te Middelbert. Met een Voorberigt door H. Muntinghe, Ridder van de Order der Nederlandsche Leeuw, en Hoogleeraar in de Faculteit der Godgeleerdheid te Groningen. Iste Deel. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1818. In gr. 8vo. XVI en 296 Bl. f 2-6-:Te regt noemt de Hoogleeraar muntinghe dit werk eene schoone bijdrage tot de zeer belangrijke (geschiedenis der) Schotsche Kerkhervorming. Het behelst toch niet alleen een levensberigt van den man, die ze voornamelijk bevorderde, en niet alleen een geschiedkundig overzigt, maar een vrij omstandig verhaal der hervorming zelve. Het oorspronkelijke is, (zegt de Hoogleeraar) in sommige verhalen, van eene vervelende wijdloopigheid en langdradigheid, en werd daarom, door den Heer cramer von baumgarten, veel verkort. Naar ons oordeel had het, zonder in het wezenlijke te lijden en voor den Nederlandschen lezer onbelangrijker te worden, nog vrij wat meer bekorting kunnen ondergaan: want, waarlijk, het behelst nog een aantal bijzonderheden, die, welk gewigt er het Schotsch publiek ook in zou mogen stellen, voor het Nederlandsch althans van genoegzaam geen zijn: en het ware te meer te wenschen geweest, dat zij mede waren overgeslagen, omdat het geheel dan vermoedelijk in één deeltje vervat zou hebben kunnen worden, en, om zijne mindere kostbaarheid, meerdere lezers gevonden zou hebben, dan men nu verwachten durft. Wij zijn ondertusschen den Heere cramer von baumgarten voor het werk, zoo als hij het thans begonnen is te leveren, dank schuldig, en hopen maar, dat deszelfs uitgebreidheid (gelijk met soortgelijke boeken al veel het geval is) het vertier niet in zoo ver zal belemmeren, dat de voortzetting niet kan volgen. Na de Voorrede van den Heer muntinghe volgt eene opgave van den inhoud, waaruit men, met een' oogopslag, het beloop des werks en den rijkdom der stoffe zien kan. | |
[pagina 346]
| |
Wij kunnen die opgaaf van acht bladzijden lengte niet overnemen, noch van den inhoud eenig doorloopend verslag geven. Wij zeggen alleen, dat, na eene Inleiding, behelzende een kort overzigt van den letterkundigen en godsdienstigen staat van Schotland, in het begin der zestiende eeuw, welke niet aanmerkelijk verschilde van dien staat in andere landen, het werk verdeeld is in zes tijdvakken, welke door merkwaardige bijzonderheden in het leven van den Hervormer, of belangrijke punten in de geschiedenis der hervorming zelve, gekenmerkt, en voor den lezer als zoo vele rustpunten zijn. Voor het overige: men leert hier den Hervormer waarlijk kennen als een, in weerwil van zijne zwakheden en gebreken, over het geheel groot en verdienstelijk man, die met luther het onvermoeid, maar ook nu en dan te hevig, ijveren voor de goede zaak, welke hij voorstond, gemeen had, maar ook, even als deze, door zijn vuur, zijne stoutheid en zijnen moed, alleen in staat was, om ze, in de omstandigheden, waarin hij zich bevond, en onder de menschen, met welken hij te doen had, tot stand te brengen. Zijn geweldig schrijven over het gedrogtelijk Vrouwen-bestuur, tegen de Engelsche Koningin maria en de Koningin Weduwe, Regentes van Schotland, moge ons dan mishagen; hij moge in onze achting dalen, als wij lezen, welke geveinsde rol hij wilde, dat Engeland, ten aanzien van Frankrijk, zou spelen, en wij mogen zijn gedrag, in andere opzigten, niet kunnen goedkeuren, - hij blijft niettemin regt behouden op de erkentenis der nakomelingschap, en zijn Levensbeschrijver verdient den lof van onpartijdigheid, omdat hij zoo wel het laakbare als prijsselijke van hem gemeld heeft. Het beloop, ondertusschen, der hervorming van Schotland was zoo als dat van die in andere landen. Zij kwam niet tot stand, dan onder beroerte en krijg, en ging verzeld van ongeregeldheden, veroorzaakt door het laag gepeupel, hetwelk er uiterlijk deel in nam, zonder er door loffelijke beweegredenen toe genoopt te worden, en hetwelk, in alle omstandigheden, gereed was tot geweld, waar de voorstanders van gematigdheid en orde hetzelve volstrekt afkeurden. Doch het is voorlang opgemerkt, dat, zonder dat, eene goede zaak be zwaarlijk bevorderd wordt tegen de genen, die eene kwade met geweld willen handhaven. Men vindt hier wijders ook bijzonderheden, welke met de hervorming in Schotland in | |
[pagina 347]
| |
geen onmiddelijk verband staan; zoo als wegens de Engelsche hervormden, die, om de vervolging in hun vaderland, onder maria, te ontgaan, zich inzonderheid te Frankfort aan den Mein hadden verzameld, en onder anderen knox, staande zijne uitlandigheid, tot hunnen dienst genoodigd hadden, aan wier verstandelooze geschillen men zich ergert, enz. - In eene aanteekening, het zij van den Schrijver, of van den Vertaler, op bl. 9 en 10, vindt men berigt wegens eene zoogenoemde lijkgift, in het Engelsch corpse-present genoemd, en welke bestond in eene gedwongene gift van het beste stuk vee van den stal eenes overledenen, in de landgemeenten van Engeland en Schotland, of van het bovendek van zijn bed, of van zijn beste kleed. Deze gift, zegt men, werd, in de gemelde landen, tot aan den tijd der hervorming, door de schraapzuchtige geestelijkheid afgevorderd, en schijnt alleen aan die landen eigen geweest te zijn. Dit heeft men mis. Deze gift was niet anders, dan die van het zoogenoemd melius cathallum, en een gevolg der afschaffing van het lijfeigenschap of de slavernij. Zij, die vrijgesteld werden, en hunne nakomelingen, werden onder de verpligting tot het betalen dezer gift gebragt; en, daar de geestelijkheid alomme vele landerijen bezat, wier bebouwers waren vrijgesteld, moesten dezen ook aan haar de gezegde gift opbrengen. Dit had zoo wel in Nederland en elders, als in Engeland en Schotland plaats. Hoezeer de vertaling van den Heer cramer von baumgarten zich, over het geheel, vrij vloeijend lezen laat, is toch op taal en stijl, hier en daar nog wel wat aan te merken. Op den titel maakt de order van de vrouwelijke leeuw geene beste figuur. In het werk zelf stoot men op zich los zeggen voor zich van gezag of onderwerping ontslaan (op bl. 21), iemand lief winnen voor welgevallen in hem vinden (bl. 22), vermogt hebben voor overgehaald, bewogen hebben (bl. 27), verdacht voor verdenking (bl. 29), zich te vreden geven voor genoegen nemen (bl. 40), zich aanschikken voor zich gereed maken, ingegaan voor aangevangen, nazoeken voor zoeken te bekomen (bl. 211), verlezen voor voorgelezen (bl. 219) enz. Nu uit dit werk eene anecdote, welke, in den tegenwoordigen tijd, hier niet zonder vrucht zal mogen gelezen worden, en ten bewijze strekt, dat men ook in Schotland, zoo | |
[pagina 348]
| |
als overal elders, het bijgeloof, door bedrog, poogde te dienen. - Bij Musselburgh was eene kapel, aan onze Lieve Vrouw van Loretto gewijd. Sinds onheugelijke tijden waren de Schotten gewoon geweest, naar deze heilige plaats ter bedevaart te reizen. De monniken maakten, in 1559, openlijk bekend, dat zij de waarheid van hunnen godsdienst bewijzen wilden, door, in de kapel van Loretto, een wonder te verrigten aan een blindgeboren jongeling. Eene menigte volks verzamelde zich op den bestemden dag. De jongeling, door een' plegtigen optogt van monniken vergezeld, werd op eene stellaadje geplaatst, en aan het volk vertoond. Velen herkenden hem als den blinden, dien zij vaak eene aalmoes gegeven hadden, en hielden hem voor stekeblind. De monniken verrigtten hunne gebeden met den vurigsten ijver, riepen de heilige Maagd en andere heiligen om hulp en bijstand aan, en, na eenigen tijd, opende de blinde, tot aller verbazing, de oogen. - Onder de menigte bevond zich een Heer uit Fife, robert calville van Cleish. Hij was getuige van het wonder, maar wantrouwde het; hij haalde den jongman over, om met hem naar zijn huis te Edinburgh te gaan, en, hier gekomen, ontrukte hij hem, na veel marrens, het geheim. Als knaap (die zeer goed het gebruik van zijn gezigt had) had men den gewaanden blinden gebruikt, om het vee van het Nonnenklooster van Sciennes, bij Edinburgh, te weiden; en hier had hij de opmerkzaamheid der vrome zusters tot zich getrokken, door zijn vermogen, om den oogappel zóó te draaijen, dat men niets dan het wit zag, en hij volslagen blind scheenGa naar voetnoot(*). Dit was ter kennisse van sommige monniken in de stad gekomen, die terstond het voornemen opvatteden, om hem tot hun oogmerk te gebruiken. Zij verzochten den armen jongen van de zusters, en plaatsten hem in eene hunner cellen. Door dagelijksche oefening was hij weldra volleerd in de kunst der geveinsde blindheid, en, na zoo lang in het klooster vertoefd te hebben, dat zijne bekenden hem niet gemakkelijk herkennen konden, zond men hem uit, om, als een blinde, te bedelen, nadat hij zich door eene gelofte verbonden had, het geheim niet te openbaren. Dit verhaalde hij aan calville; en, om zijn verhaal te bevestigen, toonde hij hem zijne kunst, en was, schijnbaar, we- | |
[pagina 349]
| |
der even zoo blind, als bij de kapel te Loretto. Calville stelde hem het schandelijke van zijn gedrag voor oogen, en zeide hem, dat hij, den volgenden dag, de gansche historie openlijk, op het kruis te Edinburgh, verhalen moest, terwijl hij hem tegen de wraak der monniken zou beveiligen. Dit geschiedde: calville stond, gedurende het verhaal, met uitgetogen zwaard, aan zijne zijde, en, na hetzelve, nam hij hem met zich naar Fife. De ontdekking van het bedrog was nu spoedig door het geheele land bekend, enz. |
|