Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818
(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 338]
| |
Brief van Alethinus Mastia aan den Schrijver der Recensic van de Primae lineae Pathologiae generalis van Prof. A. Ypey in de Vaderl. Letteroefeningen voor 1816. No. V. Te Leyden, bij J.W. van Leeuwen. 1816. In gr. 8vo. 13 Bl. f :-4-:
| |
[pagina 339]
| |
kracht beweren. Welk eene afschuwelijke ketterij zoudt gij hem, dus doende, aanwrijven! Onze onkunde is zeker groot (bl. 4); maar wij hebben evenwel nog zoo veel van onze physiologie onthouden, dat wij de overmatige afscheidingen van vet of van beenstof voor geene errores loci houden: wij weten er wat meer van, dan dat wij alle stofverplaatsingen aan eene zamenstemming der zenuwen zouden toeschrijven. Onze onkunde is zeker groot; maar wij hebben toch zoo veel van de pathologie onthouden, dat wij, bij eene verklaring der ziektescheidingen, niet zouden stilstaan bij enkel praktische waarnemingen; maar zien, of de leer der afscheidingen en de bekende zamenstemmingen der deelen ons hier eenig licht gaven. Zoo zouden wij, b.v., de scheiding der leverontsteking, door uitwerping van fluimen, in de naauwe zamenstemming der lever en der longen zoeken, en hier die verklaring ook wel wat nader uiteenzetten, indien wij er niet te onkundig en te dom toe waren. Is onze onkunde groot, niet minder groot is onze onbeschaamdheid, (bl. 4, 8 enz.) Wij bewezen, dat ypey tegen het hoofddenkbeeld der opwekkingsleer meer dan ééne tegenwerping maakt, en eenter hij maakt er geene; hij kon er geene maken, daar hij zichzelven, zoo doende, zoude tegenspreken, dewijl hij die leer over het geheel als zeer gegrond beschouwt. - Wij kunnen niet ontveinzen, dat wij hier eenigzins onduidelijk en onnaauwkeurig geweest zijn. Wij hadden moeten zeggen, dat het geheele boek van den Hoogleeraar eene doorgaande tegenwerping is tegen dat hoofddenkbeeld. Immers de opwekkingsleer wil, dat alles, in het levend menschelijk ligchaam, afhangt van de levenskracht, en eeniglijk uit derzelver werking kan verklaard worden, en wil van geen vorm en menging, als de natuur der ziekten bepalende, hooren; er komen dus in dezelve geene gebreken van den zamenhang noch van de menging der sappen in aanmerking, welke bij ypey toch waarlijk niet op den achtergrond staan. | |
[pagina 340]
| |
Verwondert er zich nu nog iemand over, dat wij schrikken, een ziektekundig Handboek te beoordeelen? Wij zijn toch, bij eigen bekentenis, overtuigd van domheid, onkunde en verwaandheid. Wij hebben een aardig hoofd, maar zonder hersens. Evenwel hebben wij nog oogen om te lezen en vingers om te schrijven; met behulp van dezen hebben wij eenige ons onverstaanbare plaatsen uit consbruch's Handboek opgeteekend, opdat er een of ander, die het voorregt heeft van hersenen te hebben, zin en slot in zoeke. Tevens teekenden wij, ten nutte onzer Lezeren, eenige schrijf of drukfouten in de vertaling op; terwijl wij ons wel zullen wachten, over dit werk ons hersenloos oordeel uit te spreken. In het eerste hoofdstuk, handelende over het wezen der ziekte, begrijpen wij het volgende niet: hoe men, § 1, van gevoeligheid, prikkelbaarheid en wedervoortbrenging kan spreken als hoofdverrigtingen; hoe men, § 2, zeggen kan, dat het zenuwgestel het werktuig is der gevoeligheid als ontvangvatbaarheid; even min het verheven leerstuk, in § 5 vervat, dat de drie grondverrigtingen elkander ontmoeten, elkander zeer naauw aantasten, tot werkzaamheid stemmen, en daarin beperken, zoodanig, dat het klimmen van de eene het dalen van de andere voortbrengt. Vooral vatten wij niet, hoe de reproductie bedongen wordt door de gevoeligheid en prikkelbaarheid, en hoe de wedervoortbrenging door het uit haar te voorschijn tredend voortbrengsel wederom de werkzaamheid der prikkelbaarheid en der gevoeligheid stemt. Wij weten ook niet, wat een bewerktuigd processGa naar voetnoot(*) is. Wat een bewerktuigd ligchaam is, kunnen | |
[pagina 341]
| |
wij ons voorstellen; wat men in Duitschland door levensprocess verstaat, kunnen wij ons nog even herinneren. Maar een bewerktuigd process! Eilieve, uit welke werktuigen bestaat dat? Heeft deze uitdrukking zin, dan zal er ook wel zin zijn aan een bewerktuigd lagchen, aan een onbewerktuigd sneeuwen of hagelen. Het tweede hoofdstuk, over de toevallen handelende, heeft ons geene zwarigheden opgeleverd. Het derde handelt over de oorzaken der ziekte. En hier moeten wij al aanstonds vragen: wat beteekent, § 30: het onderwerp der ziekteoorzaak kan alleen iets uitwendigs zijn? En hoe hangt dat zamen met hetgene § 31 over de inwendige, voorbereidende oorzaak gezegd wordt? Wat is, in het vierde hoofdstuk, handelende over de verscheidenheid der ziekten, § 72, de stoffelijke ziektestof? Zijn er dan ook onstoffelijke stoffen? In het vijfde hoofdstuk, over de enkelvoudige ziekten der vaste deelen, wordt, § 115, geleerd, dat de oorzaak der zwakte in den zamenhang niet ligt in gebrek aan aardachtige deelen; en § 120, dat de oorzaak van het tegenovergesteld gebrek juist van de ophooping dier aardachtige deelen afhangt. In het zesde hoofdstuk, over de gebrekkige gesteldheid der dierlijke krachten, zouden wij wel willen weten, hoe men, § 122, in de levens kracht overeenkomst kan vinden met de galvanische vloeistof. Voorts vatten wij niet, § 123: de wedervoortbrengende kracht, welke eigenlijk het middel voor het process der vegetatic van de stof oplevert; § 134, dat de sthenie sneller bloedomloop, snellere ademhaling, snellere afscheidingen te weeg brengt; § 135, dat de sthenie in het gevoelige stelsel verhoogde gevoeligheid en (onder anderen) smart en pijn veroorzaakt; terwijl de asthenie eene zwakte van alle gewaarwordingen te weeg brengt; waaruit men zoude opmaken, dat in ziekten uit zwakte geen pijn konde plaats hebben. In het negende hoofdstuk, over de gebrekkige beweging der vochten, stuiten wij tegen de voortstuwende kracht der bloedbolletjes, § 214, en tegen de verzwakte levenskracht van het bloed, als oorzaak | |
[pagina 342]
| |
van deszelfs tragere beweging. Of zoude, bij de ongemeen versnelde beweging, welke er in vele asthenische koortsen plaats heeft, de gansche levenskracht in het bloed getrokken zijn? In het dertiende hoofdstuk, over de nadeelige invloeden op het bewerktuigd gestel, vinden wij ons al aanstonds zeer belemmerd door den nadeeligen invloed der hoofdstoffen, waarvan wij schier geen woord verstaan. De koolstof, § 306, werkt de gevoeligheid tegen, verstompt, bedwelmt, doodt eindelijk. Zoo behooren dan de suiker, de gom, de stijfsel, de houtvezel onder de allerdoodelijkste voortbrengselen van het plantenrijk. De waterstof, § 307, schijnt meer te werken, door dat zij zich met andere stoffen vereenigt. Met welke stoffen vereenigt zij zich dan? Zij schijnt de gevoeligheid te verhoogen. Zeker omdat zij zoo vlug is. Maar anders zouden wij zeggen, dat alles, wat rijk aan waterstof is, nog al ligt bedwelmt, zoo als de waterstofluchten, de aether enz. § 308. De zuurstof werkt, als een stellige prikkel, het bepaaldst op de prikkelbaarheid en vooral op het stelsel des bloedomloops. Hier roept zij de zamentrekking te voorschijnGa naar voetnoot(*). Bij de reproductie bevordert zij de verandering der spijzen in de maag en de stolling der vezelstof. Hoe gaarne hadden wij gezien, dat de Schrijver eene dezer stellingen bewezen had! Dit schijnt hij zijnen Lezeren over te laten. Ongelukkig dus, wie, even als wij, te dom en te onkundig is, om die verhevene waarheden aanstonds te vatten! § 309. Eindelijk zien wij de stikstof nog als een bestanddeel van vele mineralen en van de loogzoutige aarden en zouten prijken. Wie dit in 1817 kan schrijven, moet wel.... Doch wij vergeten, dat wij te dom zijn, om te beoordeelen. Verder durven wij nu niet gaan: wij hebben zeker onze onkunde reeds te zeer aan den dag gelegd, en wij schamen ons bijna meer te vragen; anders zoude ons de overige helft van dit boek daartoe nog ruime stof | |
[pagina 343]
| |
leveren. Nog een paar vragen vergunne men ons echter. Wat is (in de bepaling der gezondheid, § 8.) het streven tot hunne middelpunten van alle de in een mensch aanwezige bewerktuigde processen? - Wat moet men, § 131, verstaan door prikkelbare, wat door trage sterkte? - Waarop is de mannelijkheid en vrouwelijkheid der electriciteit gegrond? (bl. 190.) - Is er geene warme lucht, dan die warmer is dan de uitwendige deelen van ons ligchaam (§ 341), dan is het, bij ons, in de heetste zomerdagen, koud. Misschien vergen wij te veel van den Schrijver, wanneer wij eene nadere verklaring van de aangehaalde stellingen verlangen. Op meer dan ééne plaats konde hij wel eens antwoorden, dat óf de Vertaler hem óf de letterzetter den Vertaler niet begrepen heeft. Althans wij vonden vele druk en schrijffouten, welke ons den zin verduisterden, en waarvan wij er eenigen, in 't voorbijgaan opgeteekend, nu zullen laten volgen. Bl. 1. Ziekte is die toestand van het leven, of die inwendige aandrift van ons ligchaam, welke zelfbehoud en voortplanting ten doel heeftGa naar voetnoot(*). Bl. 3, bestredene vraag. Bl. 9, 21, 50, 60, 75, 86, 132 en op meer andere plaatsen wordt echter in den zin van daarentegen of maar gevonden. Bl. 9, 10. Ditzelfde (namelijk de eenzijdigheid der ziektekundige stelsels) geldt ook van de verandering der vaste en vloeibare deelen, waarin ieder voor zich bij uitsluiting dikwerf als de zitplaats van alle ziekten mag gesteld, en daardoor tot grove en gewelddadige dwalingen gelegenheid wordt gegeven. Bl. 12. Verschijnsel of toeval, in de plaats van verschijnsel en toeval. Er is meer gelijk dan eigen. Bl. 16. Oorzaak is datgene, dat den grondslag eener zaak bevat, voor grond of reden eener zaak. Bl. 18. therapeutische of ge- | |
[pagina 344]
| |
nezende oorzaakGa naar voetnoot(*). Bl. 26 en elders, meerdere, voor veel, verscheiden. Bl. 29. rangschikking in de aanvallen. Wel lazen wij van rangschikking van dieren, planten, mineralen enz., maar nooit van koortsaanvallen, welke eene aardige vertooning moeten maken, als zij in een Museum netjes staan gerangschikt. Bl. 47. wordt epidemische ziekten vertaald besmettingen, landbesmettingen, in plaats van heerschende ziektenGa naar voetnoot(†). Bl. 48. ondergerangschikte. Bl. 74. het menschelijke bloed bestaat uit bloedwater, eiwitstof, vezelstof en cruorGa naar voetnoot(§). Bl. 82. luchtvormige of andere onweegbare stoffen. Bl. 84. zich wederzijdsch bedingen, voor van elkander afhangen. Bl. 85. mechanismus der afscheidingen. Bl. 113. spanningskracht, voor veerkracht. Bl. 129. stolbare wei, voor vezelflof. Bl. 134. tegenscheuren zijn voor den Geneesheer zeer belangrijk, om denzelven door de schijnbare ongeschondenheid der oorspronkelijk door het geweld getroffene plaats, niet te misleiden en tot zorgeloosheid te laten verleiden. Bl. 215. gezuiverde kookkunst, voor verfijnde, enz.Ga naar voetnoot(**). |
|