| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Gedenkschrift van de groote Kerkhervorming in de zestiende Eeuw. Door W.A. Ockerse, Christenleeraar te Limmen. Te Amsterdam, bij Schalekamp en van de Grampel. 1817. In gr. 8vo. 186 Bl. f 1-16-:
Dit opstel, uit een zoo schrander hoofd en bekwame pen, als die van den Eerw. ockerse, verdient, na alles, wat ons ter zelfde gelegenheid ter hand kwam, vooral nog bijzondere opmerking. De Schrijver gaat zijnen eigenen weg. Hij vooronderstelt de geschiedenis als bekend; te dezen naar de Beknopte Geschiedenis enz. van den Heer a. ypey, en anderen, verwijzende. De vele, en daaronder zeer voortreffelijke, Leerredenen bedoelen verheerlijking, maar dit Gedenkschrift vereeuwiging der groote gebeurtenis; hetzelve werkt op betrachting ná het Feest. Vooral wenscht de Schrijver ook onze Roomschgezinde Medechristenen met de Kerkzuivering der XVIde Eeuw te verzoenen, hen tot gezondere begrippen daaromtrent te geleiden, en belang voor dezelve in te boezemen. De noodzakelijkheid en het gewigt der gebeurtenis moet daartoe worden aangewezen, en alle mogelijke (behoudens waarheid en regt, mogelijke) toegevendheid bij deze aanwijzing in acht genomen. De tegenwoordige tijd is niet ongunstig: de dagen der onbroederlijke twisten tusschen de Protestanten onderling zijn voorbij, en in de Roomsche Kerk zelve zien een aantal waardige mannen de Hervorming niet meer aan voor het werk van enkele stijfzinnige ketterhoofden en van staatzucht. De prijsvraag van het Nationaal Instituut van Frankrijk, in 1802, is een in het oog loopend bewijs. De Zendeling- en Bijbel genootschappen, de zeldzame overeenstemming bij de laatsten vooral, en het H. Verbond der Vor- | |
| |
sten, geven de vrolijkste vooruitzigten. Bij Roomsch en Onroomsch heerschte sinds lang eene schromelijke onkunde, bij den leek, aangaande de Kerkhervorming, de gebeurtenis zelve, de aanleidende oorzaken, en de gevolgen. Het helder doen uitkomen van al het Goddelijke, en de rondborstige erkentenis van al het menschelijke, in en bij de Hervorming, was het
denkbeeld, dat den Schrijver steeds voor den geest was; en alzoo maakt hij zijn geschrift der aanhoudende strevinge ter voltooijing van het in de zestiende Eeuw begonnene dienstbaar, en legt zich toe op de meestmogelijke volkomenheid. De taak van den eigenlijken Geschiedschrijver is, platweg te verhalen, wat gebeurd is, en (schrijft hij eenigzins pragmatisch) vrijmoedig te beoordeelen, wat hij verhaalde. Geeft hij zich over tot verschooning of verzachting der donkere partijen in zijn tafereel, zoo verzwakt hij de kracht en waardigheid van zijn verhaal. Den wijsgeerig-christelijken bespiegelaar staat dit, onder zekere bepaling, vrij. Hij wordt minder geroepen, om te zeggen, wat er gebeurd zij, dan waarom, waartoe, met wat gevolg het gebeurd zij. Hij kan, mag, en, vorderen de belangen van waarheid en Godsdienst dit gebiedend, moet zelfs, zoo veel mogelijk, zich onthouden van te noemen, wat hij als bekend vooronderstellen, dus verzwijgen kan; hij kan alzoo (cum grano salis) geven en nemen, ter vereeniging van verschillend denkenden. ‘Ons hart gevoelt het,’ zegt de Heer ockerse, ‘wij behartigen hier de belangen van het Goddelijk Koningrijk; wij arbeiden hier voor de zaak van Hem, die Heer over alle harten is, die eens Heer en Hoofd over alle Christen- en niet-Christenvolken worden moet, en die, even zoo wel als Hij eenmaal het vermogen heerlijk ontwikkeld heeft, om uit Jood, en Griek, en Scythiër ééne Gemeente te stichten, gelijk die der eerste Christenen was, op zijnen tijd ook wel in staat zal zijn, om Pausgezinden, Patriarchvereerders, Lutherminnaars, Menno'svrienden en Kalvinisten, zelfs de nog verbijsterde
| |
| |
voorvechters van mozes of van mohammed, ja de dierlijk krijschende aanbidders der Afgoden zelven, eenmaal zamen te brengen tot de Evangelische broederschap aller ware geloovigen, en dan zijn woord ten volle te bewaarheden: ééne kudde, één Herder.’
De aanleidende en beslissende oorzaken der Hervorming worden naauwkeurig opgespoord en uitvoerig behandeld. Zij toch was geen toevallig verschijnsel van het oogenblik, maar sinds eeuwen voorbereid. De wetenschappelijke en staatkundige gesteldheid der volken, de van tijd tot tijd verzwakte glans van het Hemelsch gezag, den Paussen toegekend, de uitgeputte schatkist, moesten bij den eersten elektrieken schok het vuur doen uitbarsten. Hervorming der Kerk in de Kerk was het doel; de Kerkhervorming, in den eigen' schoot der Roomsche Kerke sinds lang voorbereid, kon door menschelijke kracht noch wijsheid voorgekomen of langer vertraagd worden; alleen het geestelijk Opperhoofd zelf had langzamerhand en zachtkens de loutering, welke al wat verlicht en braaf in Europa was verlangde, kunnen en moeten daarstellen. Maar nu moest al wat gebeurd is gebeuren, en wel toen gebeuren; en men kan de daarbij bedrijvigen met geen regt doen voorkomen als de eigendunkelijke bewerkers. En, ware de Hervorming niet tusschenbeiden getreden, ‘niets zou in staat geweest zijn, om Europa van eene naderende dienstbaarheid, van het juk eener algemeene monarchij te bevrijden. Het Volk was niet geschikt, en de Geestelijkheid en de Adel hadden althans geen belang, om zich daartegen te kanten: juist het omgekeerde was hunne zaak. De algemeene domheid en het bijgeloof waarborgden de onderwerping der groote menigte; en gedeeltelijke opstanden moesten meer na- dan voordeelig gevolg hebben. De mededinging om het oppergezag tusschen Paus en Keizer moest dus voortgezet worden. De alles overschijnende magt van een' Vorst, zoo heerschzuchtig en dweepziek als karel de V, zou waarschijnlijk gezegepraald,
| |
| |
Europa cijnsbaar gemaakt, doch tevens de Paussen ontzien, en hun het geestelijk aandeel in de wereldheerschappij toegewezen hebben; en zoo hadden dan de volken zich te gelijk aan eene burgerlijke en godsdienstige overheersching, misschien voor eeuwen, onderworpen gezien, waarvan nu het dubbel juk door de Hervorming is verbrijzeld geworden.’
Eene tweede Afdeeling geeft het karakter, de grondbeginselen en de oogmerken der Hervormers. Onpartijdigheid in het beoordeelen had zich de Heer ockerse pligtmatig bij geheel dit Gedenkstuk ten regel gesteld. Wij zijn ons, zegt hij, geenerlei ontrouw, wat het geschiedkundige, geenerlei overdrijving of verdraaijing, wat het oordeelkundige aangaat, voorbewust. Zoo wij al, ten aanzien van leoden X, nu of dan twijfelden, of hier wel volkomen regt geschiedt aan zijn persoonlijk karakter en hoedanigheden, en of er, hoezeer de Schrijver hem ook nu en dan voordeelig doet uitkomen en roemt, niet nog wel wat af te dingen valt op de verdenking van dierlijken wellust en allerlei gruwelbedrijf, waarmede men dien Paus zelven grovelijk besmet zou mogen achten; en hoewel wij geenszins zijn Hof, met den Heer ockerse, eene kweekschool zouden durven noemen van regt Cynische zeden, en wij almede de beschuldiging van Nepotismus niet voldingend bewezen houden, (door roscoë's Leven van leo den X tot gunstiger schatting van 's mans verdiensten en karakter gebragt, en misschien dan ook wel door dezen Protestantschen Schrijver een weinig te gunstig voor hem ingenomen) zoo weten wij waarlijk niet, wat men, ten aanzien van luther en de overige Hervormers, meer onpartijdig van eenen oordeelkundigen Protestant verwachten kan; daar het allezins blijkt, dat onze Schrijver, bij al zijne hoogachting, niet blind is voor hunne gebreken, en die op geenerlei wijze verdonkert. ‘Wie in den grooten luther,’ zegt hij, ‘bij manvastheid geene stijfzinnigheid, bij edelen moed geene doldriftigheid, bij blakende liefde
voor waar- | |
| |
heid en godsvrucht geene onbescheidene, harde liefdeloosheid jegens de beste en braafste menschen, bij een rondborstig, eerlijk karakter geene gemelijke luimen, vooral in het klimmen zijner jaren, bij opgeklaard verstand geene onoverwinnelijke vooroordeelen, en bij de schoonste ondernemingen ter handhaving van de ware Christelijke vrijheid geene kennelijke sporen van meesterachtigheid en roekeloosheid nu en dan ziet doorstralen, - die is, naar ons oordeel, niet bevoegd, om eenig karakter billijk te waarderen.’ Hoe echter deze gebreken, in de vierschaar der rede en die der Christelijke liefde, voor zeer veel verschooning vatbaar zijn, wordt niet over het hoofd gezien; en de verdediging van den grooten man, tegen wien men het, als ware hij alleen de goliath van der Filistijnsche ketteren leger, bij de Roomschgezinden in vroegeren en lateren tijd vooral gemunt heeft, is in ons oog voldingende. En, daar aan de waarde en kunde van sommige bestrijders der Hervorming regt geschiedt, ‘zal,’ zeggen wij met ockerse, ‘een billijk ijveraar voor het Pauselijk gezag, op zijne beurt, moeten toestemmen, dat de zaak der Pausgezinden in dien tijd, over het geheel, slecht bediend is geweest; dat onder de driftige voorvechters van het Katholicismus zich eenige karakters op den voorgrond hebben weten te plaatsen, die beneden alle keuring van het gezond verstand waren; en dat, bij eene vergelijking van de voornaamste wederzijdsche bedrijvers in geheel dezen kampstrijd, zoo wel in kunde als in braafheid, de schaal merkelijk naar de zijde der Hervormers overhelde.’ En had (dit voegen wij er bij) een man als luther destijds de plaats van leo den X vervangen, geen tweede luther had de groote omwenteling daargesteld.
De grondbeginselen, genoegzaam eenparig door de eerste Hervormers aangenomen, van welke het hoogste gezag en de algemeene bruikbaarmaking der H. Schriften de hoeksteen zijn, geven nieuwe klem aan het be- | |
| |
toog van de waarde der Hervorming; en deze zijn het, welke de hereeniging tot nog beletteden, en, ten zij eene van beide partijen geheel van grondbeginselen verandere, blijvend moeten verhinderen; en het is, helaas! het niet allezins en onderling getrouw zijn aan die grondbeginselen, waardoor de uitbreiding en voortgang van het Protestantisme grootelijks belemmerd is.
Eindelijk worden de oogmerken der Hervormers opgehaald en getoetst. Die bedoeling was zuiver: de zuivering der Kerk van hare verregaande verbastering. Zij moesten van plan veranderen, toen alle hoop op hervorming in de Kerk afgesneden werd; maar nog werd het oprigten van een afzonderlijk Kerkgenootschap niet meer dan voorloopig en voorwaardelijk doel; en lang bleek nog de wensch, en zag men onvermoeide pogingen, om den zoen met den Paus en de Moederkerk te treffen. Hetgeen de Hervormers verder beoogden, was ondergeschikt aan, en leidende tot, de groote bedoeling: zuivering der Kerk.
‘Legt men nu de kerkelijke omwenteling der XVIde Eeuw zoo in de weegschaal eener gezonde rede, dan mag men zich eene zeer vereerende uitspraak nopens hare innerlijke waarde beloven van iederen man, die, verheven boven alle kleingeestig vooroordeel, moeds en krachts genoeg bezit, om de waarheid, alle waarheid, niet dan waarheid, en waarheid bij wie hij die ook vinde, met eenen vrijen blik te aanschouwen en edelmoedig hulde te doen, - met één woord, om een Christen-wijsgeer te zijn.’
Een Vervolg, van enger bestek dan het tegenwoordige, zal de gevolgen der Hervorming, benevens de gewigtige slotsommen uit al het beredeneerde, opgeven; en hiermede zal dit Gedenkschrift, welks vervaardiging den Heere ockerse zoo wél was toevertrouwd, en waarvoor wij hem welmeenend dank betuigen, voltooid zijn. |
|