thee de aangroeljing van graveel tot steen te verhinderen, zoo als de Schrijver te regt aanmerkt. - 7o. Breedvoerig en bijzonder belangrijk is de Schrijver in het aantoonen van het nut der koepokinenting, en van derzelver voorspoedigen voortgang. Hij bewijst haren gunstigen invloed op de sterfte, alsmede, dat mazelen en roodvonk, sedert dezelve, niet zijn toegenomen. Hij raadt echter ook de grootste voorzigtigheid en naauwkeurigheid bij de inenting aan, opdat er geen valsche pokken komen.
In het derde hoofdstuk dezer afdeeling spreekt de Schrijver over de regelen ter bewaring der gezondheid. Zijn raad wijkt weinig af van den door hufeland gegevenen; welken voortreffelijken Schrijver hij hier dan ook veel schijnt gebruikt te hebben. - Van het nut der baden sprekende, zegt de Schrijver een woord van de ongegrondheid eener aanmerkinge in de beoordeeling des eersten deels, waarbij wij de mindere noodzakelijkheid der baden, als een volksgebruik, in ons land, beweerden. Wij zijn van dit gevoelen nog niet terug gekomen. In een wisselvallig klimaat kan zulk eene opwekking der huid niet weldadig zijn. De bevorderde uitwaseming wordt er te ligt gestremd. Geen volk, in zoodanig klimaat levende, gevoelt de behoefte, zich te baden; het is dan ook nergens, in zulke streken, een volksgebruik.
In de zevende afdeeling, waarmede dit deel besloten wordt, spreekt nieuwenhuys over de behandeling der stervenden, en over het begraven. Ten aanzien van de eersten, wraakt hij de ondoelmatige geestelijke bediening derzelven zoo zeer, als hij de verstandig aangewende prijst en hoogschat. - Wat het begraven betreft, toont hij voornamelijk het nadeelige van het te vroeg begraven en van het begraven in de kerken aan.
Wanneer wij, bl. 48, lezen van waterstoflucht in den dampkring van Amsterdam, zal dit waarschijnlijk van zwavel-waterstoflucht moeten verstaan worden; de zuivere weten wij niet, dat in den dampkring aanwezig is.