spreiden. Het bestuderen der natuur in al derzelver rijken, physica, chemie, astronomie en al de onderscheidene gedeelten der mathesis - dit zijn de wetenschappen, door behulp van welke wij eenen vasten en zekeren blik in de heerlijke oeconomie van den oneindig grooten en goedertieren Schepper mogen wagen te doen, zoo ver ons zulks namelijk, in onzen tegenwoordigen toestand, mogelijk is - al het overige schijnt mij enkel tijdverlies te wezen. En wat de zoogenaamde praktische filozofie betreft, zoo behoeven wij waarlijk geene geleerden en wijsgeeren, om onze zedelijke en gods. dienstige pligten te ontleden. De geheele som dier pligten, met alle de beweeggronden tot derzelver beoefening, is in de volgende drie voorschriften vervat: Poog uwen toestand zoo gelukkig te maken, als u maar eenigzins mogelijk is! Om dit doel des te beter te bereiken, zoo behandel anderen, even als gij wenscht door hen behandeld te worden! En, wanneer gij aldus vrede met u zelven en met uwe broederen hebt, zoek dan dit genot nog daardoor te verhoogen, dat gij, in zoo verre schepselen van vleesch en bloed vermogen, naar eenen trap van verstandelijke volmaaktheid en zuiverheid van hart blijft streven, die u het allervolmaaktste Wezen gelijkvormiger, welgevalliger, en zijner voorzorge waardiger maakt!
Dit zijn, mijns bedunkens, de zeer eenvoudige beweeggronden tot elke deugd en alle wijsheid, die het gezond verstand den armen boer zoo wel als den rijken prelaat aanbiedt, en waarover men zoo min collegia behoeft te lezen als dikke boeken te schrijven. Wie, buiten deze beweeggronden, er nog meer in zijn geloof aan den geopenbaarden wil der Godheid vindt, heeft dubbele drangredenen, en eene dubbele overtuiging, dat hij niet dwaalt; en wie nog daarenboven met een natuurlijk instinct tot het goede uitgerust is, bespaart zijn verstand menige inspanning, menigen strijd met de zinuelijkheid en zijn temperament.’
Deze proeven mogen genoeg zijn ten bewijze, hoe wij in dit werkje, toevallig, maar onverdiend, bij ons verschoven geraakt, waarlijk veel meer dan roman vinden; en in het bijzonder durven wij het zeventiende hoofdstuk: Fragmenten over deugd, zedelijk grondbeginsel, zelfliefde, Egoïsmus, enz. ter lezing en herlezing aanbevelen, hoezeer de Schrijver het sommige lezers verzoekt maar over te slaan, en dit ook velen