de Bijdrage leest, kan daaraan twijfelen?) en geeft vooral de tastbaarste proeven op, waardoor ook dán nog, en ook bij al het overigens onvolkomene in dezen hooggeachten Hervormer, 's mans wezenlijke grootheid gehandhaafd wordt; en wij voelen bij zijne wederspraak het kleingeestige van den papistischen wrevel en bitterheid over eenen protestantschen feestdag, in een land, waar niemand het in de gedachte neemt, zich over eenen Allerheiligen-, en zoo menigen anderen Roomschen feestdag, te verontrusten. Maar voor wie dit blaadje dienen moet, weten wij niet. De Protestant behoeft het niet, en de Pausgezinde leest het niet, of, leest hij het al, dan is hij zeer zeker óf unus e grege, welker meening den Protestant even weinig hindert, als zij de asch van den zaligen luther zelven ontrust, óf hij behoort tot die betere klasse, (die wij vertrouwen, dat, ook bij ons, niet onbeduidend is) welke de Bijdrage met een: ‘non tali auxilio’ dadelijk hebben ter zijde gelegd.
Zonderling zijn sinds eenigen tijd de bemoeijingen der Pausgezinden, en hunne woelingen onder ons vooral ook, om hier en daar een zieltje te winnen voor hunne alleen zaligmakende Kerk; en het schijnt, alsof sommigen de verdraagzame geest, en de liefde en vrede tusschen Roomsch en Onroomsch, in onze Noordelijke provinciën, maar volstrekt niet kunnen velen, en of zij, door het geven van proeven der oudere onverbeterlijke domheid en beleedigende verbittering, den band van onderlinge welwillendheid en vrede wenschen te breken. Is misschien de aanraking en vriendbroederlijke omgang met den Protestant der alleen zaligmakende Kerke gevaarlijk? Of meent men dan inderdaad, dat de al meer en meer zegepralende verdraagzame geest in het Protestantisme tot laffe opoffering der waarheid, en het bukken onder drogredenen en magtspreuken, terugleidt? of dat het nu zoo lang onnoodig rekenen van wederlegging, en zelfs kennisneming, van den vroegeren onzin, en nu magtelooze woede van den Papist uit