ons voorgekomen de gedachte, op welke de verklaring van het gemelde geschiedverhaal voornamelijk berust, dat er een tijd van acht maanden verloopen is tusschen het eerste en het laatste strafwonder. Dezelve is zeer overeenkomstig de natuurlijke gesteldheid van Egypte, en heeft ook niets in zich, dat met het gewijde geschiedverhaal eenigzins strijdig is. Ook kan iedereen van zelve begrijpen, dat alles zich veel gemakkelijker laat verklaren, wanneer men den tijd der plagen wat ruimer neemt, dan gewoonlijk schijnt gedaan te worden. Doch, wat des Schrijvers bijzonder gevoelen aanbelangt, bl. 71, dat de wind, die, terstond nadat mozes zijnen staf over de zee had uitgestrekt, opstak, enkel diende, om den Israëliten de werkende tegenwoordigheid van jehova op eene zinnelijke wijze aan te toonen, en hen te bemoedigen, den eensklaps opgedroogden zeeboezem met zoo veel te meer vertrouwen in te treden: dit is, naar ons inzien, wat gedrongen, en niet gemakkelijk overeen te brengen met het duidelijk en uitdrukkelijk gewijde geschiedverhaal, Exod. XIV:21, volgens hetwelk de Heere de zee weggaan deed door eenen sterken oostenwind, dien ganschen nacht, en de zee droog maakte. Hier, immers, wordt de sterke wind zelf voorgesteld als het middel, hetwelk God tot zijn groot oogmerk en tot het daarstellen des wonders gebruikte: en dat dit gebruik van natuurlijke oorzaken bij een wonderwerk, wel verre van, als 't ware, den aard deszelven te doen veranderen, en het als een gewoon natuurgewrocht te doen voorkomen, veeleer de aanbiddelijke wijsheid van den God der Natuur ten luisterrijkste aan den dag legt, is door den Heer van der palm, in zijn Vde stukje van den Bijbel voor de Jeugd, bl. 94 en 95, met
volkomenen grond aangetoond, en in ons letterkundig tijdschrift, bij gelegenheid van de recensie van dat en het VIde stukje, Lett. voor 1817. bl. 491, met volle goedkeuring overgenomen.
Nu nog een enkel woord van de tweede verhandeling, over de maten, gewigten en munten der oude