| |
Brieven over den Kaukasus en Georgië, en Verslag van eene Reis in Perzië, in 1812. Uit het Fransch oorspronkelijke der Reizigers zelve, den Heer Wilhelm von Freygang en deszelfs Echtgenoote. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1817. In gr. 8vo. VIII, 340 Bl. f 3-12-:
De hoogst merkwaardige, door natuurtooneelen en herinneringen uit de Geschiedenis belangrijke, streken van den Caucasus en Georgië waren, in weerwil der onveiligheid van het reizen aldaar, in de vorige Eeuw door guldenstädt en andere Geleerden, door blakende zucht voor de wetenschappen gedreven, bezocht, hoewel zeldzaam. Wie zou dan hebben kunnen onderstellen, dat eene Vrouw zich in deze onherbergzame oorden zou wagen? En echter - wij hebben hier het verhaal dezer Vrouwe voor oogen, hetgeen nog te belangrijker wordt door de beweegreden, waarom zij dezen verren, moeijelijken en gevaarlijken togt ondernam, - liefde tot haren Echtgenoot, die door het Russische Hof met eene zending naar Perzië, tot sluiting van den Vrede, belast was. Wij zien haar met twee kindertjes, het eene van drie jaren, het andere van drie weken, woestijnen doortrekken, steile, hemelhooge rotsen beklimmen, waar vrees voor doodelijke sneeuwstortingen, door het minste geluid veroorzaakt, de spraak en bijna
| |
| |
den adem doet inhouden; wij zien haar, met hare kinderen in een' ellendigen korf gepakt, langs den rand van afgronden, die het oog niet kan peilen, heendragen, waar één misstap haar en harer kinderen ondergang naar zich moet slepen; wij zien haar, toen zij het gevaar reeds waant ontsnapt te zijn, met rijtuig, man en kinderen in eene diepte vallen en slechts door een wonder behouden, en, te midden van dat alles, nog in gestadig levensgevaar door roofzieke horden, wier plunderingen en moorden de éénige Geschiedenis van dit oord uitmaken. Wij spreken niet eens van tallooze verdrietelijkheden op deze reis, van een gedwongen verblijf van tien dagen in een oord zoo als Kobi, eene kazemat tusschen woeste klippen, zonder eenig gemak; een verblijf, 't welk zelfs menschen, aan deze oorden gewoon, eene hel noemen, en dáár in den winter brood en brandstof te missen! En wanneer de moedige Vrouw dit alles nu was doorgeworsteld, wanneer zij in het vruchtbare, bekoorlijke Georgië alle onaangenaamheden scheen te zullen vergeten, wordt haar man van haar gescheiden, om naar Perzië te gaan, terwijl zij, vroeg in het jaar, eer nog de sneeuw gesmolten is, naar Rusland terugkeert langs den reeds eenmaal bereisden weg, die nu nog veel moeijelijker is dan de eerste maal. Door de geweldige sneeuw van 't gebergte moet zij, nu niet meer in een' korf, maar te voet, heenwaden: met haren zuigeling op den arm, aan den rand des afgronds, valt zij in onmagt, en haar leven wordt ter naauwer nood door haren getrouwen jager gered. Kobi, dit jammerlijk verblijf, is thans het toppunt harer wenschen. Zij bereikt het, bereikt de vlakte, maar verneemt nu, dat pest en oproer in Georgië, waar haar man zich thans weder bevindt, zijn uitgebroken. Na duizend doodsangsten ziet zij den geliefden Echtgenoot, die als
door een wonder aan de besmetting ontsnapt is, weder: en nu - nu zij hem weder in hare armen drukt, sterft hun kind, hun lieveling; het graf van deze dierbare wordt door Barbaren ontheiligd; de brave Echtgenooten verliezen nog eenen waardigen Oom, en worden des nachts van alles beroofd! Op de terugreize vinden zij Moskow in asch en puin. - Ziet daar eene reeks van onheilen en gevaren, die men zeldzaam in zulk een kort tijdsbestek bij elkander vindt! En deze beschreven door eene fijngevoelige, liefhebbende, beschaafde Vrouw, die, aan alle gemakken en genoegens des gezelligen
| |
| |
en huisselijken levens gewoon, elk gemis dubbel moet ontwaren, maar zich door heldenmoed tegen de natuurlijke rampen, door Godsdienst tegen de wonden des harte wapent. Uit dit oogpunt beschouwd, is deze Reis reeds zeer belangrijk: maar zij is het niet minder ten aanzien van land- en volkenkennis, waaromtrent vooral het tweede gedeelte, bevattende de reis van den Heer freygang zelven in Armenië en Perzië, kostbare bijdragen levert. De Man, namelijk, die meer denkt, minder fijn gevoelt dan de Vrouw, zal altijd meer beschrijven hetgeen hij gezien heeft, de Vrouw hetgeen haar is overgekomen. Evenwel zijn ook de berigten van deze over den Caucasus, Georgië, en vooral Tiflis, de warme baden van Konstantinogorsk en de koude van Kislawodsk van belang. Maar die van den Echtgenoot zijn dáárom zoo merk waardig, omdat men zelden sedert chardin van deze zijde in Perzië was doorgedrongen, en de nieuwere toestand des lands sedert dien doorkundigen Reiziger zoo geheel is veranderd. Ook is de reis naar Ispahan ('t welk de Heer von freygang niet bezocht heeft) dáárom minder gewigtig, omdat deze oude Hoofdstad thans meer dan half verlaten is, en Téhéran tegenwoordig als eerste, gelijk het nog meer bevolkte Tauris, de zetel van den Kroonprins abazmirza, als tweede Hoofd- en Residentiestad moet worden beschouwd. Laatstgemelde was het doel onzes Reizigers, en wordt door denzelven, even als Erivan in Armenië, de berg Ararat enz., beschreven. Het oogmerk nogtans, van Vrede met Perzië, werd toen niet
bereikt: de dappere, edele, maar krijgszuchtige abaz-mirza wilde nog eerst het geluk der wapenen beproeven, hetwelk hem echter tegenliep, zoodat hij naderhand den Vrede op dezelfde, voorheen verworpene, voorwaarden moest sluiten.
De Vertaling, door den kundigen ockerse bearbeid, is, over 't geheel, naauwkeurig en fraai.
De Lezer ziet uit dit korte verslag, welk een aangenaam en nuttig onderhoud hem dit boek zal opleveren. Wij zullen thans nog eenige kleine feilen aanstippen, die hetzij der Schrijfster en den Schrijver, hetzij den Vertaler ontsnapt zijn, en wier verbetering laatstgemelde ons zekerlijk niet euvel zal nemen. - Bl. 66. Bakou is geene heilige Stad der Indianen, maar der Perzen of Parsis, van overoude tijden af, gelijk ook naderhand uitvoerig verhaald wordt. Het schijnt, dat
| |
| |
sommige Vuurdienaars van de gemelde sekte zich (wanneer de Schrijffter wél onderrigt is) even als de Indiàansche Fakirs ligchaamspijnen aandoen, hetwelk hen met dezen heeft kunnen doen verwisselen. Dit ligt echter niet in den geest van zoroaster's Godsdienst, en moet eene latere verbastering zijn. - Bl. 97. Het is niet waarschijnlijk, dat Spanje onmiddellijk uit Georgië bevolkt zij. De naam van Iberië, aan beiden eigen, is hiertoe een ongenoegzaam bewijs. Hoe vele rivieren, landen, steden, enz. hebben niet toevallig dezelfde namen? - Bl. 101. reg. 8. staat, dat shah-nadir Georgië van het Perzisch juk bevrijdde. Dit kan niet zijn, daar hij zelf een Perziaan was. In het door ons nagezien oorspronkelijke staat ook: du joug des Turcs, (van het Turksche juk.) - Bl. 105. Tiflis zou niets dan ‘bouwvallen en puinhoopen’ bevatten. Alsdan ware het onbewoond; doch in 't oorspronkelijke staat: des masures; ellendige hutten. Op dezelfde bladz. staat, dat Tiflis in het midden een groot kasteel op de helling van den berg zou hebben. In het Fransch wordt gezegd: au midi, ten zuiden. - Op bl. 127 wordt de waardigheid van Bey beschreven, zoo als die in Egypte voorheen bestond. Deze Mammeluksche Opperhoofden zijn thans (verraderlijk) door den Turkschen Pacha vernietigd, die zich op zijne beurt van de Porte genoegzaam onafhankelijk heeft weten te maken. - Op bl. 152 wordt een juister begrip, dan boven, van het heilige vuur van Bakou gegeven: wij twijfelen echter, of het gezegde wel juist zij, dat, volgens de
Perzen, de Satan het heilig vuur doet branden. Immers, men weet, dat het vuur, en het daaruit stroomende licht, de hoofdstof van den goeden God oromazes, bij de Parsis altijd zuiverheid, heiligheid, goedheid beteekent; dat daarom de lijken niet mogen verbrand worden; zoodat het tegenstrijdig schijnt, aan ahrimanes, die altijd door duisternis wordt afgebeeld, het heilige vuur toe te schrijven, zoo niet hun Godsdienst geheel van gedaante veranderd is, hetgeen men uit de buitensporige denkbeelden van het vet van satan bijna zou moeten opmaken. - Op bl. 160 maakt de Vertaler, bij gelegenheid der uiterlijke ongevoeligheid van bruid en bruidegom in Georgië, eene aanmerking, die echter minder te pas komt, daar de Georgiërs geene Perzen, maar Christenen zijn, wier geloof dezen dwang niet kent. - Bl. 232. De Heer von freygang vermeldt het ge- | |
| |
voelen van sommigen, dat crassus te Kars door surinas (surenas) zou verslagen zijn. Dit is echter hoogst onwaarschijnlijk, of liever zeker niet het geval, gelijk uit het geheele verhaal van plutarchus, en ook reeds daaruit blijkt, dat crassus den raad van artabazus, om zich bij hem te komen voegen, verwierp, (zie de Noot.) Doch Kars ligt in Armenië. Karrhes is misschien het aloude Haran, in Mesopotamië. - Het klooster Etschmiazin (bl. 235) is het uit tournefort bekende Driekerken, (Trois
Eglises.) - Bl. 244. Niet Armenië is Diarbeck of Diarbekr, maar Mesopotamië; zie slechts bl. 233 van boven. Klein Armenië wordt hier ook wat uitgebreid gesteld. Medië, of Aderbedjan, grenst althans niet aan Daghestan, hetgeen noordelijker ligt, maar aan Ghilan. Waarom kan Tauris, de hoofdstad van Aderbedjan of Medië, niet Ecbatana zijn? (Bl. 273.) Ecbatana, zegt de Schrijver, lag in Oud-Medië of Irak-Adjem. Doch voorheen heeft hij Medië altijd tot Aderbedjan bepaald. - Doch reeds genoeg, en misschien te veel, oude Aardrijkskunde voor den Lezer.
Het Kaartje is zeer onnaauwkeurig. Gargari staat onder anderen verre ten Noorden van den Araxes, aan wiens Zuidzijde het toch liggen moet, (zie bl. 261.) Voor het meer van Erivan staat: M. de Sevan. Wij hadden wel gewenscht, de schoone Kaart van den Caucasus enz. tot voorbij Tauris, die men in het oorspronkelijke vindt, ook in de vertaling geplaatst te zien. |
|