Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818
(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 156]
| |
Wijsgeerige Staatshuishoudkunde, bijzonder voor het thans vergroot Koningrijk der Nederlanden; door C. Zillesen, Lid van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Te Rotterdam, bij J. Hendriksen. 1817. In gr. 8vo. 286 Bl. f 2-8-:De Heer zillesen, thans een tweeëntachtigjarig grijsaard, in vroegeren leeftijd aan Recensent gemeenzaam bekend, is een man, die, zonder eenige wetenschappelijke opleiding, zich, door eigene vlijt en oefening, vele en gegronde kundigheden verkregen, en, door de uitgave van ettelijke, min en meer uitgebreide, geschriften, in onderscheidene vakken, bekend en verdienstelijk gemaakt heeft; doch al, wat door hem is uitgegeven, droeg, het een meer, het ander min, altijd duidelijk blijk van, voor eenen openbaren schrijver, niet genoegzaam geoefenden stijl en mangel aan taalkennis; en het heeft ons menigmaal gespeten, dat hij, hetgeen hij had opgesteld, niet, vóór de uitgave, door dezen of genen Nederlandschen letterkundigen, had laten overzien en verbeteren. Men zoude dan ligter een ander gebrek zijner schrijfwijze, dat hij namelijk aan zijne opstellen den meest verlangden wetenschappelijken, of didaktischen, vorm niet weet te geven, over het hoofd gezien hebben. Nu is dit gebrekkelijke met de jaren niet verbeterd; en het moeit ons, dat wij, als eerlijke beoordeelaars van deze zijne Staatshuishoudkunde, zeggen moeten, dat zij, in de gemelde opzigten, er zeer ongunstig uitziet. Wij vreezen, dat dit haar zeer benadeelen zal, en dat velen, die eene meer naauwkeurige schrijfwijze en kunstmatiger voordragt verlangen, het boek ongelezen zullen laten, en daardoor het behartigingwaardige, hetwelk het, in vele opzigten, bevat, buiten gevolg zal blijven. Om dit, uit hoofde van het belang der zake, zoo veel in ons is, voor te komen, wekken wij ieder, in wiens vak anders het hier | |
[pagina 157]
| |
behandeld onderwerp valt, gaarne op, om zichzelf te vermannen, en de vrucht te genieten, hoe veel geduld er ook vereischt wordt, om ze van hare harde, wrange schil te ontdoen. Om hen naar dezelve begeeriger te maken, willen wij, den bolster nu verder daarlatende, de kern eenigzins doen kennen. Na de inleiding, waarin ontwikkeld wordt, wat door Staatshuishoudkunde te verstaan, en wat voor dezelve voor- en nadeelig is, wordt, in twaalf hoofdstnkken, gehandeld 1. over Landbouw, 2. Waterstaat, 3. Koloniën, 4. Zeevaart, 5. Visscherij, 6. Fabrijken en Handwerken, 7. Koophandel, 8. Geld, 9. Staatsschulden en Nationaal Krediet, 10. 's Lands en Stedelijke Belastingen, 11. Wissels en Assignatiën, en 12. Staatshuishoudelijke opgave ter algemeene verbetering. Men ziet hieruit, dat, zoo dit boek, in den volsten zin, aan den titel van Staatshuishoudkunde voldoen zou, er nog al eenige andere onderwerpen in zouden dienen verhandeld te worden; doch men zou zich bedriegen, zoo men meende, dat de schrijver alles, wat hier schijnt te ontbreken, met volstrekt stilzwijgen voorbijgaat. Neen, hij spreekt hier en ginds van dingen, waarvan men het gewag, ter plaatse waar men het ontmoet, niet wachten zou; doch 't is dan ook ter loops en onvolledig. Wat nu eene nadere opgaaf van den inhoud betreft: deze laat zich, zonder dat wij voor ons bestek veel te wijdloopig worden, vooral omdat de schrijver niet altijd ordelijk voortgaat, niet geven. Zie hier, tot een staal, wat men, onder 't hoofdstuk van Landbouw, hoofdzakelijk aantreft. Beschouwing van den staat van gevaar, waarin zich vooral het laag en noordelijk gedeelte van ons land bevindt, met betrekking tot deszelfs rivieren. Hoe men dat gevaar allengs kan verminderen, door de rivierslibbe, door middel van door den schrijver uitgevondene kraanduikers, weder over de landen te brengen. Hoe verderfelijk het zijn zou, overlaten op de rivieren te maken, gelijk is voorgesteld. (Elk ziet, dat dit eigenlijk tot het tweede hoofdstuk, hetwelk over den Waterstaat han- | |
[pagina 158]
| |
delt, behoorde, gelijk het daar dan ook andermaal voorkomt.) - De landbouw moet om den koophandel niet verwaarloosd worden, zoo als voorheen. Ons land kan meer, dan zichzelve voeden. Men behoorde meer gebruik te maken van aangewezene verbeteringen. Runder-, vee- en schapen-teelt kan niet te veel bevorderd worden. Paardenstoeterij vereischt geene openbare aanmoediging. Nadeelen en gevaren van veenderijen. Belang van houtteelt - van het aanleggen van magazijnen van levensbehoeften tegen den winter, tot binnenlandsche consumptie, - van het weren van vreemd werkvolk en van bedelarij, enz. Gelijk nu, onder dit hoofdstuk, over vele, zelfs heterogene, bijzonderheden gehandeld wordt, zoo ook onder schier alle de overigen. Wij kunnen er niet meer van melden; doch moeten nog van het een en ander, hetgeen hier alleropmerkelijkst voorkomt, gewagen. Daartoe behoort vooreerst, voor de genen, die hem nog niet kennen, de reeds gemelde, door den schrijver uitgevonden, zoogenoemde kraanduiker, welke hij wil, dat hier en daar in de rivierdijken geplaatst zal worden, om daarvan, vooral bij ijsverstoppingen, gebruik te maken, ter aftapping van water, om overstroomingen voor te komen, en welke hij meent, dat ook van uitstekenden dienst zou zijn bij eene, door hem hier voorgeslagene, doorgraving, even als bij Katwijk, ter verbetering van het IJ. Van dezen kraanduiker heeft de Heer zillesen, in eene Verhandeling, gedrukt in het jaar 1812, bij altheer te Utrecht, eene breede beschrijving gegevenGa naar voetnoot(*). Ook hier vindt men daarvan genoegzaam berigt, en, op de plaat, achter het boek gevoegd, eene afbeelding. - Op dezelfde plaat is ook afgeteekend het grondvlak eener horizontale maling voor een' door den Heer zillesen ontworpen verbeterden watermolen, met drie kromme horizontale roeden. Zijn ontwerp bedoelt niet minder, dan om plassen | |
[pagina 159]
| |
van 16 of 18 voeten diepte, met slechts twee hoog molens, droog te malen en te houden, en dat wel zonder één eenige boezemkade noodig te hebben, als men het noodige voorland heeft, om tot boezemkade te dienen. Hoe hij meent aan dezen eisch te kunnen voldoen, kan men hier op bl. 108 env. lezen. Wij kunnen er ons in geen bijzonder verslag of beoordeeling van inlaten. - Als op eene derde bijzonderheid, moeten wij den lezer opmerkzaam maken op hetgeen men hier vindt, in het hoofdstuk over de Zeevaart, op bl. 145 env., wegens een door den schrijver uitgevonden zeemeter, om den waren voortgang van een zeilend schip te bepalen, van welken voorheen, op voordragt van den Ridder van kinsbergen en van den Hoogleeraar van beek calkoen, voor rekening van Koning louis, de proes genomen geweest zou zijn, welke, door des laatsten vertrek, is achtergebleven, - en wegens het nieuw ontwerp van eene roei-lootsboot, vooral ook dienstig tot redding van schipbreukelingen, waarvan hier de beschrijving voorkomt op bl. 123 en 124, en 146 env., en waarvan mede, op de meergemelde plaat, eene afbeelding te zien is. - Bij hetgeen de Heer zillesen, in het 9de hoofdstuk, over de Staatsschulden, op bl. 201 env. zegt, moeten wij, als in de vierde plaats opmerkelijk, een oogenblik stilstaan; doch eeniglijk, om daarin twee grove misslagen aan te wijzen. 1. Hij beschouwt het decreet, om (te beginnen met het jaar 1819) jaarlijks, behalve eene uitloting van 5 millioenen uitgestelde schuld, om gelijke som van geamortiseerde werkelijke schuld te vervangen, nog eene som mede van 5 millioenen uitgestelde schuld, op eene andere wijs, te vernietigen, in een allerongunstigst licht; doch heeft daarbij eene geheel valsche onderstelling, dat namelijk deze laatste som van uitgestelde schuld mede zal worden uitgeloot, en de houders der uitgetrokken nommers, zonder eenige schadevergoeding, verstoken zullen zijn van de kans, om dezelve nommers in werkelijke schuld te zien overgaan, en dat zich dit ook zal uitstrekken | |
[pagina 160]
| |
over Godshuizen en Gestichten van Weldadigheid. Dit, beweert hij, is onregtvaardig, strijdig met de goede trouw en de beloofde handhaving der wet van 14 Mei 1814, tot herstel der nationale schuld. En wie, indien zijne onderstelling gegrond ware, zou dit tegenspreken? Doch elk weet, dat het ontwerp niet is, om de laatstgem. som van uitgestelde schuld uit te loten, maar om dezelve in te koopen, en dan te amortiseren. En wie zal nu beweren, dat hierin iets onbillijks of met de gemelde wet strijdigs is, of dat zich iemand daarover te regt beklagen kan? Immers, wie zijne uitgestelde schuld en kansbiljetten niet verkoopen wil, houdt ze; wie ze verkoopt, doet het vrijwillig, en ontvangt daarvoor de door hemzelv' begeerde waarde; de kansen voor alle de houders verbeteren, en weldadige gestichten en minderjarigen kunnen er niets bij lijden, dewijl derzelver uitgestelde schuld en kansbiljetten gemerkt zijn, en niet verkocht mogen of kunnen worden. - 2. De Heer zillesen draagt op bl. 206 een plan voor, om de som van 5 millioenen, welke hij zegt, dat jaarlijks bepaald is voor de amortisatie van werkelijke, ter inloting van uitgestelde in werkelijke schuld, voortaan liever te gebruiken, voor één vijfde, tot uitloting van een millioen werkelijke schuld, af te lossen elke getrokken f 1000 met f 1000 contant, min f 50 voor twee jaren intrest, en, voor de vier overige vijfden, tot uitloting der uitgestelde schuld, af te lossen elke f 1000 met f 500 contant; van welk plan hij de groote voordeelen, welke hij er van berekent, voordraagt. Doch hier heeft de goede man (men moet hem deze misslagen, uit hoofde zijner hooge jaren, vergeven) vergeten, dat, tot amortisatie van 5 millioenen werkelijke schuld, jaarlijks, tegen 43. 5. gerekend, slechts f 2,175,000, en geene f 5,000,000, besteed worden, en dat dus, ten zij hij de ontbrekende f 2,825,000 wete aan te wijzen, zijn plan onuitvoerlijk is. - Eindelijk wijzen wij nog, als opmerkelijk, aan, het in het 10de hoofdstuk, over de Belastingen, voorkomende betoog van de onredelijkheid | |
[pagina 161]
| |
van het beklag van de zuider-provinciën des rijks over haar verkregen aandeel aan de schuld der noordelijke gewesten, en de aanwijzing van de veel zwaardere belasting der laatsten boven de eersten, en van de verkeerde gronden, waarop de eersten zich zoo zeer verzet hebben tegen eenige belastingen, welke vooral door den vermogenden stand zouden zijn gedragen, en die nu, op eene voor den minvermogenden drukkende wijze, hebben moeten vervangen worden. - Men ziet dus genoegzaam, dat dit boek, in weerwil nu van al het door ons aangemerkte, veel gewigtigs en behart igingwaardigs behelst, en dus des hoogbejaarden schrijvers aanhoudende werkzaamheid en ijver, ter bevordering van 's lands algemeene welzijn, lof en erkentenis verdienen. |
|