| |
Handleiding tot de Verloskunde, door Gottliee Salomon, Med. Doctor, Lector in de Vroedkunde, enz. te Leiden. II Deelen. Met Platen. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1817. In gr. 8vo. Iste D. XXII, 412; IIde D. XII, 342 Bl. f 7-16-:
Dit werk zal zeker voldoen aan de verwachting, welke ieder, die den geleerden en ervaren Schrijver, van naam, of uit vroegeren letterarbeid, kent, er zich van mag gevormd hebben. Het vervult een, in ons land, al te lang opengelaten vak, op eene voortreffelijke wijze. Over het algemeen op de leest geschoeid der, zoo met regt beroemde, leerboeken van froriep en sieeold, bevat het echter genoeg, in vorm en inhoud, wat den Schrijver eigen is, om meer, dan eene enkele navolging, te heeten.
De Schrijver verdeelt zijne taak in twee deelen. Het eerste, hetwelk hij het bespiegelende gedeelte noemt, handelt, in vijf afdeelingen, over de ontleed-, natuuren ziektekundige beschrijving van de vrouwelijke genitalia, over de zwangerheid en hare gevolgen, over de verschijnselen en toevallen, welke bij de vrouw en bij het kind, kort na de verlossing, zijn waar te nemen, en over de niet natuurlijke verlossingen. Een tweede of praktische gedeelte handelt, insgelijks in vijf afdeelingen, over het verloskundig onderzoek, over de behandeling van zwangere vrouwen, over hetgene men, bij natuurlijke verlossingen, te verrigten heeft, over de bezorging van de kraamvrouw en het pasgeboren kind in den ge- | |
| |
zonden en zieken staat, en over de behandeling van niet natuurlijke verlossingen. In deze laatste afdeeling, welke het grootste gedeelte des tweeden deels beslaat, brengt de Schrijver het werk van den vroedmeester tot twee voorname hoofdpunten; namelijk, het wegnemen van alle hinderpalen, waardoor de verlossing vertraagd of verhinderd wordt, opdat vervolgens de natuur zelve het kind uitdrijve; en, ten tweede, het eigenlijk halen des kinds uit den schoot der moeder, ingeval de natuur werkeloos blijft, en de verlossing door hare krachten onmogelijk of althans onwaarschijnlijk wordt. De bijzondere vermelding van de verschillende onderdeelen dezer beide punten gaan wij, als min overeenkomstig met den algemeenen aard van ons Tijdschrift, dat in alle handen komt, met stilzwijgen voorbij. Alle deze onderwerpen worden met de vereischte uitvoerigheid en duidelijkheid behandeld, zonder daarom door onnoodige wijdloopigheid de aandacht te vermoeijen. In
het bijzonder is het ons voorgekomen, dat de waardige Schrijver uitnemend geslaagd is in de juiste bepaling der gevallen, waar men het verlossingswerk veilig der natuur kan overlaten, en waar men het zelf op zich nemen, bevorderen of volvoeren moet. Hoewel, met reden, alle voorbarige aanwending der kunst veroordeelende, en, bijna op elke bladzijde, op den rijken schat der hulpmiddelen van de natuur opmerkzaam makende, is het er zoo verre af, dat bij van haar alles zoude verwachten, of kunstmatige hulp gering schatten, dat hij juist dát gedeelte van zijne Handleiding, hetwelk over kunstmatige hulp handelt, met bijzondere vlijt schijnt bewerkt te hebben, zoodat hij, op de naauwkeurigste wijze, de aanwijzingen tot het gebruik der vroedkundige werktuigen en het aanwenden der heelkundige kunstbewerkingen uiteenzet, en er bijna geen werktuig door hem beschreven of aangeprezen wordt, aan hetwelk hij niet eenige doelmatige verbetering heeft aangebragt, b.v. aan de vectis van de bree, en vooral aan de forceps van levret; verbeteringen, waarvan wij de nadere overwe- | |
| |
ging en beproeving onzen verloskundigen, op het ernstigste, aanbevelen. Men vindt deze beide werktuigen, op de eerste plaat van het tweede deel, zeer duidelijk afgebeeld.
Onder de aan den Schrijver eigene stellingen, verdienen vooral de volgende, zoo ons voorkomt, de opmerkzaamheid van natuur- en verloskundigen: 1o. de bepaling van de regte lijn der benedenste engte van het pelvis midden uit den boog der ossa pubis, niet tot het uiterste puntje des staartbeens, maar tot de vereeniging van dat been met het heiligbeen, (zie Iste D. bl. 36. noot 30;) 2o. de voorstelling der baring, als een onmiddellijk gevolg der bezwangering, (Iste D. bl. 206-208;) iets, hetwelk wij ons niet herinneren, ergens zoo duidelijk gelezen te hebben; 3o. de opheldering van de juiste helling van het pelvis en deszelfs as, met betrekking tevens tot den stand van den uterus in de zevende en negende maand, door eene zeer oordeelkundige afteekening. Zeer der behartiginge waardig is het g heele eerste hoofdstuk der derde afdeeling van het tweede deel, over de behandeling der natuurlijke verlossingen, waarin de Schrijver, tot in de geringste bijzonderheden, aantoont, op welke wijze men de barende vrouw den arbeid gemakkelijk kan maken. - In het laatste hoofdstuk der vijfde afdeeling, over de sectio casarea handelende, beoordeelt salomon de verschillende, daarbij voorgestelde, handgrepen, en keurt, met reden, die van osiander af, om de hand in den uterus te brengen, het hoofd des kinds te vatten, hetzelve tegen den voorsten wand van denzelven aan te drukken, en te dier plaatse de incisie te doen. Evenzeer veroordeelt hij de manier van joerg, om de opening in de vagina te maken, daar bij dezelve ligtelijk groote vaten kunnen gekwetst worden. (IIde D. bl. 322.)
Twee stukken zijn er slechts, waaromtrent wij van den Schrijver eene eenigzins andere behandeling zouden verlangd hebben. - Het eerste is, dat hij in het bespiegelende gedeelte veel inlascht, wat blijkbaar tot het
| |
| |
praktische behoort, b.v. de kenteekenen der zwangerheid, de kenteekenen van de verschillende soorten van plaatsingen van het kind, de beschouwing van de verschijnselen der kraam, de teekenen van de zogkoorts, enz. want, schoon wij gaarne toestemmen, dat de natuurkundige ontvouwing van het ontstaan en den verderen voortgang der ziekten, als verschijnselen, in het levend menschelijk ligchaam voorvallende, tot het bespiegelend gedeelte der geneeskunde behoort, komt het ons echter voor, dat de bepaling der teekenen, waardoor de geneesheer, aan het ziekbed, den toestand des lijders moet leeren kennen, tot de eigenlijk praktische geneeskunst moet gebragt worden. Immers vooronderstelt het kennen, of, als ik mij zoo eens mag uitdrukken, het vatten, van den eigenlijken staat der ziekte niet minder eene zekere kunstmatige vaardigheid in den arts, dan het doelmatig aanbrengen van de geschikte hulp.
Het tweede punt, waarin wij van den Schrijver zouden verschillen, is het volslagen gemis der bronnen, waaruit de geleerde Schrijver, ten minste gedeeltelijk, geput heeft, en waarbij men, omtrent vele stukken, nadere opheldering zoude kunnen bekomen. Zoo iets is, bij eene Handleiding als deze, bijna een volstrekt vereischte: dezelve moet toch niet alleen strekken, om den jongen verloskundige een duidelijk denkbeeld te geven van hetgene hij weten en verrigten moet, maar ook om hem den weg te wijzen in het letterkundig gedeelte der wetenschap, opdat hij zelf de juiste hoogte van het standpunt kunne beoordeelen, waarop zijne kunst thans staat. |
|