hun gevoel der afhankelijkheid van, hunne liefde tot God op te wekken en levendig te houden? Gesteld, dat men de kinderen, tot hun tiende, twaalfde of veertiende jaar, geheel onkundig kon houden van hetgeen ooit omtrent een Opperwezen gedacht en geleerd is, ten einde hun dan eenen indruk door die welbegrepene ontdekking mede te deelen, welke niet zoo ligt weer vervloog; zou zulk eene handelwijze wenschelijk zijn of niet? Het is waar, dat het slechts eene vooronderstelling is. Kruid en onkruid gedijen al spoedig even zeer op den akker des kinderlijken verstands, en dien rein te houden, wordt vroeg der ouderen pligt. Het is dan ook goed, den waren godsdienst bij tijds aan te kweeken. Bidden is daartoe zeer geschikt. Kon men het kind leeren, bij het eten, bij het ter ruste gaan, zijne gedachten waarlijk tot God te verheffen, zulks ware voorzeker wenschelijk. Maar bereikt men dit doel met formulieren? Of, leert men het kind - te naderen met de lippen, terwijl het hart verre is? Het heeft zijn voor, het heeft zijn tegen. Het minst nog zouden wij aan de nuttigheid twijfelen bij het eten. Het kind ziet aan tafel eene plegtige handeling verrigten; zijne eigene nieuwsgierigheid lokt hem uit, naar de oorzaak te vragen, en het valt niet moeijelijk, hem een antwoord te geven, dat gereedelijk tot waarachtig bidden opleidt. Doch, ook deze bedenking neemt het nut der medegedeelde kleine gebeden niet weg. De meeste ouders zullen - voor zoo verre zij nadenken - toch wel voor de zaak zijn; en dan vinden zij hier een' keurigen voorraad, meest van den bekwamen wester, doch ten deele ook van den Hoogleeraar tinga. Men zou nog wel kunnen vragen, of het: om Jezus wil, door de kinderen verstaan worde. Doch misschien is het een voldoend antwoord, dat zij even vroeg moeten leeren aan Jezus als aan God denken, en dat het niet verstaan de gereedste aanleiding zal geven tot gewenschte
navraag. Dank hebbe dus de grijze kindervriend voor eenen arbeid, die gewis zijne moeijelijkheden heeft! Dank hebbe hij, boven alle bedenking, voor de schoolgebeden, wier heil, als algemeene, in het oog loopende, hulde aan de Godheid, wij niet betwijfelen!