te vinden, met goeden uitslag. De Heer f.f. eckhardt, de overgeblevene der beide broeders, sedert eenige jaren weder in het vaderland teruggekeerd, zet zijne uitvinding voort; en er worden wederom molens naar die uitvinding, en volgens de laatste daaraan toegebragte verbeteringen, gesticht. Tien Declaratoiren of berigten, van de meest bevoegde regters in dezen, zijn, ter staving van de voortreffelijkheid, die de Schrijver aan zijne molens toekent, achter het werk gevoegd.
In het werk zelve, na eene korte beschrijving der beide schepraden, het staande en het hellende, vergelijkt de Schrijver dezelven, en toetst ze aan deze vijf vereischten:
1o. Dat het water opgenomen moet worden van de juiste diepte; d.i. op zoodanige wijze, dat er zoo weinig verval of verhang, als immer mogelijk zij, ontsta in het water, dat geligt moet worden: opdat de werktuigen in hunne grootste vermogens, wanneer zij op het snelste bewegen, den noodigen toevoer van water bekomen, en zich zoo spoedig mogelijk laden
2o. Dat het werktuig zich in zulk eene hoeveelheid met water belade, als welke hetzelve door eene zekere kracht gedreven, in staat is op te brengen.
3o. Dat het water opgevoerd worde op de eenvoudigste wijze, met de minste schokking; dat hetzelve den minsten tegenstand biede aan het werktuig, en daaraan de minste wrijving in zichzelve veroorzake.
4o. Dat het werktuig zich van het opgenomen water ontlaste in den kortsten tijd, of zoo spoedig als hetzelve wordt opgenomen, alsmede zoo nabij op de bepaalde hoogte, of zoodanig, dat hetzelve niet over het buitenwater gestort, maar alleen tot die hoogte geligt worde, dat het binnenwater in het buitenwater kunnen dringen of inschuiven, enz.
5o. Dat de zamenstelling van het werktuig zoodanig zij, dat hetzelve zijne werking het langst, of met de minste slijtaadje, kunne uithouden, en dus de toestel,