heet, zoo als hij zegt, dan annonceren wij hier de Opera omnia van taco abraham sypkes. Woont hij ter plaatse, waar hij zijne Opera heeft laten drukken, dan woont hij te Groningen, te Amsterdam, te Utrecht en te passim: dat is te zeggen, hij woont nergens; hij is een Nomade, een zwerver, een aanklager, gelijk de Satan in het boek, Job genaamd. Daar wij echter twijfelen, of er wel ooit iemand geboren is, wiens naam is t.a. sypkes, zoo willen wij met dezen Heer een woordje wisselen, dat heilig tusschen ons beiden blijft en voor den lezer Abracadabra zal zijn. Wij gelooven dan, Mijn Heer sypkes, dat gij niet sypkes heet, maar..... ja! raad eens! Gij gelijkt als twee druppelen water op iemand, dien wij kennen, maar wiens naam ons nu niet te binnen schiet. Ja, die eigen-namen te onthouden, dat is kerelswerk. Recensent zit er altijd meê. Het is zoo wat een naam uit de botanie: maar of het léliet, en of het roost, en of het angeliert, en of het zonnebloemt? dat is ons nu wat ontschoten. Maar zie hier het signalement. Hij woont niet te Amsterdam, niet te Groningen, niet te Utrecht, niet te passim: maar hij woont in eene stad, gelegen tusschen Oegstgeest en Leyderdorp. Hij is een fatsoenlijk man, maar extraordinair mager. Hij draagt een staart in het haar: of het eigen haar is, of een pruik, dat zou Recensent op zijn conscientie niet durven verklaren, noch daar een mes om willen trekken. Hij is van zijn leven geweest S. te H. Hij heeft ook willen worden T.D. te D. Toen deze vlieger niet opging, heeft hij in grammen moede laten drukken zijn C.E. Dit ellendig produkt regtvaardigde de mislukking van zijn oogmerk, en hetgeen hij sedert gepraesteerd heeft, ja, dat kan nog al door den beugel, zoo men er slechts den
vorm en de materie aftrekt. Maar genoeg particularia! Gij zult misschien denken, Mijn Heer sypkes! dat wij gek zijn. Nu ja, dat zijn wij ook wel eens een beetje. Maar, onder ons gezegd, gij hebt het buskruid ook niet uitgevonden. En om u te toonen, dat wij ook wel eens in ernst kunnen spreken, zoo heffen wij aldus onze spreuke aan:
Een obscurant, bang als een wezel, die zijnen naam niet durft noemen, die zelfs den moed niet heeft om ons de drukpers te wijzen, die hij met zijn kladschrift bezoedeld heeft, zulk een obscurant tast hier met naam en toenaam eenen man aan, als kemper, die voor vrijheid en vader-