den. Niemand twijfele dus, of hij vindt hier meteen belangrijke zaken. En nog al meer verdient het boekje aanprijzing, omdat het, naar wij uit het een en ander afnemen, bestemd is om een gedenkstuk der vriendschap op te rigten voor verscheidene belangrijke personaadjen; zoo als reeds genoemde paradijs, die in een paar anecdoten loffelijk en karaktermatig geteekend wordt, enz.
Verlangt de lezer een proefje? Ziehier dan iets over - de ligchamelijke of aardsche liefde.
‘Dat phedra ons nu zegge, wat wij door liefde verstaan.
Phedra antwoordde hem: Mij dunkt, o wijze diotimus! dat liefde, in den uitgebreidsten zin des woords, is het verlangen naar vereeniging. Maar, even als er eene hemelsche en eene aardsche venus is, zoo zijn er, bij gevolg, ook twee liefden. De eene noemt men zedelijke of gaddelijke liefde, en de andere zinnelijke of aardsche liefde.
De zedelijke of goddelijke liefde is het verlangen naar vereeniging, om de ziel.
De zinnelijke of aardsche liefde is het verlangen naar vereeniging, om het ligchaam.
Merken wij hier op, dat het woord liefde niet alleen gebezigd wordt voor de twee neigingen, waarvan wij gesproken hebben; maar dat men hetzelve ook beeldsprakig toepast op elk ander verlangen naar eenig voorwerp. Vandaar de uitdrukkingen: liefde tot rijkdom, liefde tot roem. Maar thans kunnen wij geen gewag maken, dan van die liefde, welke wij verklaard hebben als een verlangen naar de ziel of het ligchaam.
Ik zal mij bepalen, om eenige aanmerkingen te maken over de aardsche liefde.
Het is met deze liefde even als met elke zinnelijke behoefte. De natuur eischt weinig. Het is voor den vriend der menschheid een akelig tafereel, de ontelbare ingebeelde behoeften te zien, welke de menschen zich vormen, om zich ongelukkig te maken. Men kan zeggen, dat zij hunne rede en werkzaamheid alleen doen dienen, om zich met eenen afgrond van kwalen te omgeven. Wat de liefde betreft, deze behoefte, even zoo matig en zoo gemakkelijk te voldoen als een dorst, die niet door prikkelende en zoute spijzen aan-