melijke zwarigheid eerst moest worden opgeruimd, en, zonderling genoeg, bleef dit huwelijk voor zijne vrienden in Engeland bedekt; zijn geluk was volkomen, tot dat de zwangere vrouw,
door droomen en gezigten harer angstvallige verbeelding, met schrik en ijzing gevoelde, dat zij eenen ketter onder haar hart droeg; en dit was 't niet al, maar, door de heiligste pligten, die hij te lang verzuimde, gedwongen, moest hij zijne gade misleiden en verlaten; en, alhoewel dit maar voor weinige dagen en met de meeste voorzorg geschiedde, kreeg zij sterkte voor hare ongegronde vermoedens; haar minnenijd werd zinneloosheid en razernij, en wel zoo, dat de ijsselijke ellende van allen alleen met den dood eindigen kon.
Een paar aanmerkingen, welker waarheid ons trof, hoewel zij ons bevreemden in eenen Franschen Roman, willen wij afschrijven:
‘Te Lausanne hebben mijne eerste gepeinzen ook mijne eerste smarten opgewekt; daar heb ik den hoogmoed en de laagheid der menschen leeren kennen, benevens die verachtelijke trotschheid veler aanzienlijken, welke hen zoo verlegen maakt, indien men slechts verstands genoeg bezit hen te bespotten. Bijna alle de grooten der aarde, welken ik gekend heb, kunnen vergeleken worden bij die bergen, waarvan men, in het verschiet, de reusachtige gestalte en de hemelsblaauwe kleur bewondert, terwijl men, bij nadere beschouwing, niets dan woeste rotsen en onvruchtbare toppen ontdekt; met dat onderscheid, echter, dat de berg hooger schijnt, wanneer men denzelven nadert, daar deze menschen dan naauwelijks hunnen gewonen omvang behouden.’
‘In alle groote gezelschappen heb ik mij nimmer wél bevonden, doch vooral niet bij de Franschen. Hun al te welig vernuft verveelde mij; die gedurige spotlust en die kunst, om, op eene luchtige wijze, over ernstige zaken en, bedaard, over nietsbeduidende dingen te kunnen spreken, stuitte mij geweldig.’