| |
Het Leedgevoel der Roomsch-katholijken, over de droevige scheuring in Gods Kerk, geschetst in eene Leerrede, over Hand. XX: 29, 30. Gehouden op den Feestdag van het derde Eeuwgetijde der Hervorming, door H. van Lottom, R.K. Priester te Amsterdam. Te Amsterdam, bij Geysbeek en Comp. 1817. In gr. 8vo. 32 Bl. f :-7-:
Ten einde den geest en de waardij van dit bitter Leedgevoel te doen kennen, bepalen wij ons tot de enkele opgave van hetgene de R.K. Priester van lottom, onder andere, bl. 23, der goede Gemeente wegens den braven luter op de mouw spelt, en de mededeeling eener letterlijke vertaling van het aldaar aangehaalde stuk.
Zie hier de plaats!
‘Tegen het uitdrukkelijk gebod van jezus christus, die het huwelijk tot deszelfs oorspronkelijke
| |
| |
instelling had terug gebragt (Matth. XIX.), moest hij [luter] ook de veelwijverij begunstigen, daar hij aan den Keurvorst philippus van Hesse, ter voldoening van deszelfs geile lusten, veroorloofde twee vrouwen te gelijk te bezitten (Consult Luth. N. 21 en 22.): voorzeker eene schoone Evangelische vrijheid!’
En zie daar het stuk!
| |
Antwoord van Luter aan den Landgraaf Philip van Hessen wegens deszelfs dubbel huwelijk.
[De omstandigheid was deze. - De Landgraaf philip van Hessen was met eene blinde drift bevangen voor margaretha van saal, en wilde haar trouwen, niettegenstaande hij echtgenoot en vader was. Hij wist den Godgeleerden van zijne (Hervormde) partij hunne toestemming af te persen, hetwelk hun en den Landgraaf vele onaangenaamheden veroorzaakte. Het onderstaande, nu, is het advies, hetwelk philip door bucer van luter en melanchton vragen liet.]
‘Naardien Uwe Vorstelijke Genade ons door den Heer Dr. martinus bucerus eenige langdurige gewetensbezwaren, en daarbij eene bedenking heeft voorgelegd, met overhandiging van Uwe enz. genadig schrijven. Hoewel het ons moeijelijk valt in zulk eene haast te antwoorden, zoo hebben wij echter D. martinus niet zonder schrijven en antwoord willen laten vertrekken.
En vooreerst zijn wij hartelijk verheugd, en danken God, den Vader van alle genade, goedheid en barmhartigheid, dat Hij Uwe enz. weder uit die gevaarlijke ziekte heeft geholpen, en bidden, dat Hij Uwe enz. naar ligchaam en ziel tot zijnen lof wille sterken. Want, gelijk Uwe enz. ziet, zoo is de arme Kerk klein en verlaten, en heeft in waarheid vrome Heeren en Regenten noodig; gelijk wij niet twijfelen, of God zal maken,
| |
| |
dat er sommige blijven, schoon er allerlei aanvechting plaats heeft.
En op de vraag, waarover D. bucerus met ons heeft gesproken, antwoorden wij vooreerst dit: Uwe enz. weet en verstaat zelf, dat het een groot onderscheid is, eene algemeene wet maken, of in eenig geval, om gewigtige redenen, en toch naar Goddelijke uitspraak, eene dispensatie bezigen; want tegen God geldt ook geene dispensatie. Nu kunnen wij niet aanraden, dat men openlijk invoere, en dus ter wet make, dat eenen iegelijk toegestaan zij, meer dan ééne echtevrouw te hebben. Wanneer men nu daarover iets wilde laten drukken, dan konde Uwe enz. in de meening komen, dat het voor eene algemeene wet te houden zij, waaruit groote bezwaren en ergernis zouden volgen. Weswege dit volstrekt niet geschieden moet; en verzoeken wij Uwe enz. zelf in 't oog te houden, hoe zwaar het wegen zoude, zulk eene wet bij de Duitsche natie te hebben ingevoerd, waardoor in alle huwelijken verandering zoude te vreezen zijn. Wilde men daartegen inbrengen: wat voor God regt is, dat moet algemeen toegelaten worden; dit is met onderscheid. Wanneer God het geboden heeft, en het een noodzakelijk ding is, dan gaat zulks door; maar wanneer het noch geboden noch noodzakelijk is, dan moet men andere omstandigheden ook in het oog houden. Dus:
Vooreerst, God heeft het huwelijk in dier voege ingesteld, dat slechts twee zullen bij elkander zijn, zoo lang zij beiden leven, en niet meer. Dat beteekent de spreuk: Deze twee zullen één vleesch zijn. Dat is dus in 't begin ook zoo gehouden. Maar Lamech heeft het voorbeeld ingevoerd, meer vrouwen bij elkander te hebben, hetwelk van hem in de Schrift gemeld staat als eene inbreuk op den eersten regel. Naderhand is het bij de ongeloovigen eene gewoonte geworden, tot dat Abraham en zijne nakomelingen meer vrouwen hebben genomen. En het is waar, dat zulks in de wet is toegestaan, gelijk de tekst zegt 5 Mos. XXI:15. Indien ie- | |
| |
mand twee vrouwen heeft, enz. Maar omdat overeenstemt met het eerste begin, en de schepping, dat een man niet meer dan ééne vrouw hebbe, zoo is zulk eene wet te prijzen, en alzoo in de Kerk aangenomen; en men moet daar geene andere wet tegen maken, maar haar staande houden. Want Christus herhaalt de spreuk: En deze twee zullen één vleesch zijn, Matth. XIX:5. En herinneren wij ons, hoe het huwelijk ten eerste wegens de menschelijke zwakheid is bepaald. Maar wanneer in 't een of ander geval dispensatie gegeven wierd, b.v. wanneer sommigen, onder een vreemd volk gevangen, aldaar gevrijd hebben, en, ontslagen, hunne vrouwen medebragten; it. wanneer langdurige zwakheid oorzaak gave, wanneer iemands vrouw melaatsch ware; wanneer in al zulke gevallen de man nog eene vrouw name met raad van zijnen Pastoor, niet om eene wet te maken, maar om in zijne behoefte te voorzien: dan kunnen wij dezulken niet veroordeelen.
Dewijl het nu eene andere zaak is, eene wet invoeren, en eene andere, dispensatie geven; zoo bidden wij in onderdanigheid, dat Uwe enz. bedenke, vooreerst, dat op alle wijze belet moet worden, dat de zaak niet openlijk in de wereld kome, als eene wet, die een iegelijk magt hadde op te volgen. Ten andere, dewijl het geene wet zijn zal, maar eene dispensatie, zoo gelieve Uwe enz. de ergernis in 't oog te houden, namelijk, dat de vijanden van het Evangelie zouden schreeuwen, dat wij waren gelijk de Wederdoopers, die vele vrouwen te gelijk genomen hebben. It. dat de Evangelischen zulk eene vrijheid, namelijk den echt te ontbinden, en ook verscheidene vrouwen naar hun welgevallen te nemen, zochten en goedkeurden. It. wat de Vorsten doen, dat wordt veel breeder uitgemeten, dan wat bijzondere personen doen. It. wanneer andere bijzondere personen zulk een voorbeeld hooren, dan begeeren zij eene gelijke vrijheid; gelijk men ziet, hoe ligt eene zaak algemeen wordt. It. Uwe enz. heeft eenen wilden Adel, waarvan velen, gelijk in alle landen, van wege de groote
| |
| |
voordeelen, die zij uit de Domstichten getrokken hebben, vijandig en aangekant zijn tegen het Evangelie. Zoo weten wij zelve, dat van sommige groote Jonkers zeer onvriendelijke taal is gehoord geworden. It. welk een geschreeuw zouden de Papisten onder alle volken maken, om Uwe enz., die door Gods genade thans eenen goeden naam heeft en gevreesd is, om die zaak verachtelijk te maken.
Omdat dan nu zoo veel ergernis bij elkander komt, bidden wij in onderdanigheid, dat Uwe enz. dit wél bedenke. Maar dat is ook waar, dat wij Uwe enz. bidden en vermanen, hoererij en echtbreuk te mijden. Wij hebben sinds langen tijd ons zeer bekommerd, daarover, dat wij vernamen, dat Uwe enz. met zulk eenen verkeerden lust bezet zijt, waaruit ligtelijk straffe Gods en gevaar konde volgen. En bidden, dat Uwe enz. zulk een gedrag buiten den echt niet voor eene kleine zonde houde, gelijk de wereld het in den wind slaat. Want God heeft de ontucht vaak streng gestraft, gelijk van den zondvloed geschreven staat, en de straf van David en andere getuigen. En Paulus spreekt dikmaals gelijk 1 Cor. VI:9, 10. Want op het geloof moet eene gehoorzaamheid volgen, opdat men niet tegen het geweten en Gods gebod handele, 1 Joh. III:21. Indien ons geweten ons niet verdoemt, enz. En Rom. VIII:13. Wanneer wij vleeschelijken lust, enz.
Wij halen dit daarom aan, opdat bedacht worde, dat God met zulke zonden niet den spot wil drijven, gelijk misschien sommigen zulk eene heidensche verbeelding hebben. Wij hebben ook met vermaak gehoord, dat Uwe enz. zoo ernstig daarover klaagt, en over zoodanige zonde berouw heeft.
Zoo rusten ook op Uwe enz. zoo vele zware zaken, die op de geheele wereld betrekking hebben; waarbij komt, dat Uwe enz. van een fijn en niet sterk gestel is en niet veel slaapt, zoodat billijk is, dat Uwe enz. het ligchaam hierin ontzie, gelijk vele anderen doen moeten. En men leest van Scanderbeg, dat hij inzon- | |
| |
derheid zijn krijgsvolk tot kuischheid vermaand, en gezegd hebbe, dat eens mans blijmoedigheid door niets meer lijde dan door onkuischheid. It. wanneer Uwe enz. nóg eene echtgenoote hadde, vreezen wij, dat de booze gewoonte zich evenwel zoude roeren.
Daarom gelieve Uwe enz., uit aanmerking van alle deze oorzaken, ergernis, andere zorgen en lichamelijke zwakheid, dit gevaar wél te bedenken. Gelief ook in 't oog te houden, dat God Uwe enz. schoone jonge Heeren en Freules met deze Gemalin heeft gegeven, en 't met haar voor lief te nemen, gelijk anderen met de hunne moeten geduld hebben, om ergernis te mijden. Want wij zijn in 't geheel niet van voornemen, Uwe enz. aan te zetten, iets in te voeren, wat lastig ware. Want de landschappen en anderen mogten ons deswege moeite willen aandoen.
Zoo is het tegenwoordig de wijs in de wereld, dat men gaarne de schuld op de Predikanten werpt, wanneer er iets gebeurt, wat lastig is, en men heeft allerlei te vreezen.
D. martinus luther.’ |
|