| |
| |
| |
Nieuwe Bijdragen ter bevordering der kennis en verbetering van den Eerdienst, het Leeraarsambt en Kerkelijk Bestuur. Iste Deel, 3 Stukken; IIden Deels 1ste Stuk; met een Bijvoegsel, behoorende tot het Isten Deels 2de Stuk, zijnde eene Verzameling van Wetten, Reglementen e.z.v. voor de Hervormde Kerk. Te Zutphen, bij H.C.A. Thieme. 1816, 1817. In gr. 8vo. Te zamen f 7-10.:
Hartelijk verblijdde ons de wederverschijning van een werk, hetwelk, met andere nuttige Tijdschriften, door de ongunst of het geweld der vorige dagen, verdrongen was. Gelijk weleer, toen het onder eenen anderen titel verscheen, alzoo is het ook nu der lezing en beoefening waardig van alle Leeraars, aan welken de eer en invloed der belangrijke bediening, die hun is toevertrouwd, ter harte gaat. Hetzelve behelst, in welgeschrevene verhandelingen, heilzame onderrigtingen, verstandige wenken, oordeelkundige opmerkingen en aanwijzingen, hoe een Leeraar zoo wel in zijn onderwijs en prediken, als in zijne herderlijke besturing en verkeering, deszelfs groote verpligting vervullen, en het edele doel, hetwelk elk waardig Evangeliedienaar nimmer vergeten mag, de bevordering van kennis, geloof en godsvrucht onder zijne Gemeente, bereiken kan. Daarenboven deelt dit Mengelschrift al de nieuwe verordeningen mede, welke in de Hervormde Kerk zijn tot stand gebragt, benevens sommige inrigtingen, in andere landen ingevoerd, die gezamenlijk een goed overzigt geven over het Hervormd Kerkelijk Bestuur en deszelfs tegenwoordige gedaante.
Het is niet mogelijk, van al de voorkomende stukken verslag te geven. Van de meesten verklarende, dat zij belangrijk zijn en overweging verdienen, willen wij van eenigen meer bijzonder gewagen. Zeer behaagde ons eene verhandeling, in het Isten Deels 1ste Stuk, die ten opschrift
| |
| |
heeft: Moeten de Leeraren ook hun best doen, om met hun prediken genoegen te geven; en hoe moeten zij het aanleggen, om hierin wél te slagen? Menig ernstig woord wordt hier gesproken, en treffend aangewezen, dat genoegen te willen geven niet des Leeraars hoogste doel mag zijn; veel minder, dat hij de bereiking van dit doel, op eene verkeerde wijze en door ongeoorloofde middelen, behoort te zoeken; maar dat hij er naar streven moet, om zijne Gemeente te leeren, te stichten en te verbeteren, waardoor hij, ook met minder uitwendige begaafdheden, bij alle weldenkenden eere verwerven en roem bij God hebben zal. Elk Dienaar van het Evangelie handele naar dezen regel, en niemand predike zichzelven, maar Christus, zijnen Heer! - Niet onbelangrijk is insgelijks een ander vertoog, in hetzelfde 1ste Stuk voorkomende, hetwelk over de verpligting eens Leeraars, om zijne Gemeente te leeren kennen, handelt, en vooral voor dezulken, die in landelijke Gemeenten zijn geplaatst, nuttige lessen en aanwijzingen geeft ter besturing van hun gedrag.
In het 2de Stuk hebben twee verhandelingen onze aandacht getrokken. De eene: over het regt der beroeping van Leeraars in de Hervormde Christelijke Kerk in de Nederlanden. De andere: over den eigen aard en het daaruit spruitend regt der Diakoniën bij de Gereformeerden. (Welke verhandeling in het 3de Stuk wordt voortgezet.) De eerste bestrijdt het zoogenoemde jus patronatus, collatie, aggreatie, floreenstem, of hoe men dan ook de eigenmagtige aanstelling eens Leeraars of den beslissenden invloed op deszelfs verkiezing heeten mag, en draagt eene eenvoudige, met den geest des Christendoms en der kerkelijke verordeningen en gebruiken meer overeenkomstige, wijze van beroeping voor. Het zal den Schrijver van dit verstandig, door bewijzen gestaafd, betoog welligt niet aangenaam zijn, dat hetzelve bij de hooge Kerkvergadering niet in aanmerking schijnt gekomen te wezen. Het jus patronatus met al zijne aangenomene regten is niet alleen in stand geble- | |
| |
ven, maar nader bevestigd en uitgebreid; daar, oogenschijnlijk, wanneer men art. 24 en 25 van het Synodaal Reglement op de Vacaturen e.z.v. vergelijkt, aan de Collatoren meerder vrijheid en regt is gegeven, dan aan de Kerkeraden, de wettige vertegenwoordigers der Gemeente zelven. De tweede, reeds in 1810 geschreven, doch in onzen tijd althans niet minder gewigtig, geeft over de Diakoniën der Hervormden een vrij naauwkeurig en volledig overzigt; handelt, in het algemeen en in het bijzonder, over haar' oorsprong, bestemming, beheer, voorwerpen harer bedeeling, en verschillende wijzigingen daarvan; en staaft, op onbetwistbare beginselen van het regt en des Christendoms, het zekere en heilige van dit eigendom, zoodat de Diakonie-goederen en inkomsten, die enkel en alleen eene bezitting en administratie der
Hervormden zijn, en met publieke en politieke administratie niets gemeens hebben, ook aan geene anderen, dan aan behoeftige lidmaten, door geene anderen, dan door Diakenen, en op geene andere wijze, dan naar het doel dier inrigting zelve, kunnen en mogen besteed worden. Eere hebbe de Schrijver, die zoo vrijmoedig spreekt, en eene edele poging waagt, dat de zaak der Hervormde Gemeenteärmen behartigd worde!
In het 3de Stuk komen mede nuttige opstellen voor. De Regelen ter bevordering van verscheidenheid in het telkens wederkeerend prediken ter voorbereiding voor het Avondmaal, in den geest der instelling dier plegtigheid, zijn zeer bruikbaar voor Predikanten, die zoodanige aanwijzing behoeven. Wij gelooven nogtans, dat derzulken getal niet groot is. Alwie toch over de heilige Nachtmaalsinstelling en plegtigheid nadenkt, zal gereedelijk vele en treffende oogpunten hebben, waaruit hij dezelve beschouwen en voordragen kan, allen in den geest der instelling, dat is, ter verkondiging van des Heeren dood, als de eenige oorzaak van schuldvergeving en zaligheid. Waar ook dit oogpunt gemist wordt, waar niet alle vermaningen, lessen, voorschriften, besturin- | |
| |
gen, opwekkingen en vertroostingen, bij dit gewijde Feest, uit deze hoofdwaarheid des Christendoms worden afgeleid, - men moge er veel waars en schoons zeggen, eene Nachtmaalsleerrede wordt er niet gehouden. Daarom kunnen wij ook zoo weinig genoegen nemen in het werkje van e. klose, des Heeren Nachtmaal, een boek tot stichting voor geoefende Christenen, omdat het de bron van ware, Christelijke, Evangelische stichting niet aanwijst. - Het kleine stukje: Hoe bevordert men eene meer talrijke bijwoning van het bijzonder godsdienstig onderwijs? berigt den gelukkigen uitslag van de pogingen eens waardigen Leeraars, die voor het, zoo noodzakelijk, katechetisch onderwijs in zijne Gemeente lust en ijver had, en zijne moeite ter verkrijging van vele leerlingen met het gunstigste gevolg zag bekroond. Het ware te wenschen, dat gelijke ijver alle Leeraars bezielde, en zij ook even zoo gelukkig in hunne pogingen slaagden. Men klaagt, en niet zonder redenen, over toenemend verval in kennis en godsdienstigheid; maar men vergete, bij deze klagte, niet, dat het verzuim van bijzonder godsdienstig onderwijs eene der
voornaamste corzaken van dit bederf is! Mogt de waarlijk schoone en doelmatige verordening op het godsdienstig onderwijs, door de Synode beraamd, nieuwe geestdrift verwekken en gewenschte verbetering daarstellen! - Niet zeer vleijend is het Berigt van den droevigen staat van den openbaren Godsdienst in de Gemeente te Alibi en Alicubi. Ongelukkig behelst het veel waarheid. Dergelijke Gemeenten, als h er eene geschetst wordt, en Predikers, aan Ds. pravitenax gelijk, zijn niet uitgestorven. Wie kent geene Gemeenten, welke zulke voorgangers hebben, en roem dragen op dit voorregt; die andere Leeraars onchristelijk veroordeelen, en van elders vrienden en bekenden uitnoodigen, om haren Predikant, die bij de oude regtzinnige leer blijft en van alle nieuwe inrigtingen een' afkeer heeft, te komen hooren? Zij verminderen echter, die inderdaad onregtzinnige voorstanders der regtzinnigheid; en
| |
| |
wij hebben alle hoop, dat zij spoedig ten grave zullen dalen!
Het IIden Deels Iste Stuk bevat, behalve eenige Gouvernementsbesluiten en Gemeenteverordeningen, verscheidene gewigtige verhandelingen. Het geschrift van den met roem bekenden ewald, over de vraag: wat maakt den Leeraar eerwaardig? is vol menschenkennis, wijsheid en godsvrucht; het verdient aller opmerkzaamheid en betrachting: zoo zal niemand ergernis geven; maar ook niemand, gezocht, ergernis nemen. Zeer doelmatig zijn de Bedenkingen over het verval van den openbaren Eerdienst, deszelfs oorzaken en middelen tot herstel. Meer dan immer te voren kunnen over dit heerschend gebrek klagten worden aangeheven. De bijwoning van den openbaren Godsdienst vermindert zigtbaar, en ouden van dagen zien met droefheid op het ongodsdienstig en verbasterd nageslacht neder. Met hoogen ernst gewaagt de Schrijver van die schandelijke, Godonteerende traagheid; met kennis van zaken wijst hij derzelver verschillende oorzaken aan; en gansch niet onuitvoerlijk zijn de middelen tot herstel, door hem voorgedragen. Wij erkennen met hem, dat de Kerkbesturen, vooral de Kerkeraad in elke Gemeente, veel kunnen bijdragen tot herstel, en menigwerf beklagen wij ons over de bijna geheele verwaarloozing der kerkelijke tucht; maar de Burgerlijke Overheid moet voorgaan, en de wetten tegen de ontheiliging van den dag des Heeren, gestreng en zonder aanzien des persoons, handhaven. Wijs en weldadig zijn daaromtrent de bepalingen, door onzen geëerbiedigden Koning gegeven. Maar wat wordt er van derzelver uitvoering? Ze worden, bijzonder op de dorpen, misschien afgekondigd en zorgvuldig bewaard, maar ras vergeten en nimmer gehandhaafd. Waar ook de Hoofden en Bestuurders des volks den openbaren Godsdienst verwaarloozen, zoo niet versmaden, hoe zullen zij deszelfs ontheiligers willen of durven straffen? Wij zelven hebben er meermalen de treurige ervaring van gehad. - Doch genoeg: de Schrij- | |
| |
ver, die zijne belangrijke
bedenkingen mededeelde, hebbe zegen op zijne poging! - Het Iets over de Formulieren, in den uiterlijken dienst gebruikelijk (Liturgiën), kan menigen onkundigen, die niet weet, wat hij weten moet, en die echter berispen wil, beschamen en - leeren. - Over de Huisbezoekingen geeft de weleerw. Heer h.w. le sage ten broek, Predikant te Haamstede, gepaste aanmerkingen, ten betoog, dat derzelver tegenwoordige inrigting meer nadeel baart dan voordeel sticht, en derhalve eene verbetering allezins noodig heeft. Zekerlijk, het doen van huisbezoek op gezette tijden, eens of tweemaal des jaars, vóór de Nachtmaalsviering, met den meesten spoed verrigt, zal door geen' Eeeraar, die zijne eigene ondervinding raadpleegt, voor zeer doelmatig en belangrijk verklaard worden. Maar behoeft dan ook dit werk met zoo groote overhaasting te geschieden? Zouden er niet eenige dagen toe afgezonderd en besteed kunnen worden? En welk Leeraar, die aan zijne verpligting getrouw wenscht te zijn, zal daartoe zijnen tijd te dierbaar achten? - Hoe zeer wij gevoelen, dat de voorslag des Schrijvers, om van tijd tot tijd de gansche Gemeente te bezoeken, en tot die bezigheid éénen dag of gedeelten van onderscheidene dagen in de week af te zonderen, lofwaardig is en in beoefening heilzaam wezen zoude, meenen wij nogtans, dat menig Leeraar, bijzonder in talrijke Gemeenten, en bij voortzetting van eigene oefening, die zich niet slechts tot het opstellen van leerredenen bepaalt, alras dit goede voornemen zal moeten opgeven, zijne bezoeken verminderen, en tot de oude gewoonte wederkeeren. Evenwel, wij herhalen het, de voorslag is edel en nuttig: elk, die kan, volbrenge denzelven, en zij de herder en leidsman zijner Gemeente! - Het lezenswaardig Verslag, aangaande den staat van den Godsdienst in de Provincie van Oostvlaanderen,
hoofdplaats Gent, door den verdienstelijken Leeraar a. goedkoop medegedeeld, zal den opmerkzamen, die in de goede zaak des Christendoms belang stelt, met vreugd
| |
| |
en dank vervullen over de aldaar bewaard geblevene en thans meer toenemende godsdienstige kennis onder de ingezetenen. In weerwil van alle vervolging en mishandeling, handhaafde zich in deze oorden eene kleine Gemeente, die onder den naam van den Vlaamschen Olijfberg, welks hoofdplaats Maria Hoornbeke is, bekend staat. Merkwaardig waren hare lotgevallen, groot dikwijls de verdrukking, welke zij onderging; maar zij genoot ook de gunstige zorg van onze godsdienstige Landsvaderen en andere edele menschen, en de almagtige bescherming des Vaders, welke voor haar aanwezen, in die gewesten van bijgeloof en dwaling, waakte. Thans heerscht aldaar vrijheid van Godsdienst en geweten. Het meer verlicht bestuur der latere Vorsten uit het Huis van Oostenrijk, en onder dezen de roemwaardige jozef II, bovenal de wijze en weldadige regering van onzen Koning, werkten zulk eene heilzame verandering. Ook de Schrijver van dit verslag deelt in dezen schoonen lof; de diensten, welke hij bewezen heeft en nog bewijst aan de Kerk van Christus, hebben hem bij Roomsch en Onroomsch hooge achting verworven. - Bij dit gunstig berigt steekt onaangenaam af het medegedeelde van een Duitsch Geleerde aan den Verzamelaar dezer Bijdragen, aangaande de gesteldheid van het R.K. Kerkwezen in het Munstersche ten jare 1816. Aldaar is de geest nog bitter en liefdeloos, onchristelijk en vervolgziek, vijandig tegen alle verlichting en burgerlijke verdraagzaamheid. Zelfs zoo willekeurig en hevig handelt, in dit land, de Generaal-vicarius clemens, Vrijheer, Droste van Vischering, dat hij zijne onderhoorige Geestelijken verboden heeft, gemengde huwelijken van Roomschen met Protestanten kerkelijk in te zegenen, omdat het hem, van staatswege, ontzegd was, van de getrouwden, gelijk hij te voren beval te doen, eenen eed te laten afnemen, om al de kinderen, uit zulke gemengde huwelijken geboren, in
de R. Kerkleer te zullen opvoeden.
Uit deze vrij uitvoerige opgave zullen onze Lezers
| |
| |
zien, dat deze Bijdragen alle aanbeveling verdienen. - Aanmerkingen van eenig gewigt hebben wij op geene verhandeling: misschien zoude de stijl in sommigen van dezelven meer zuiver, vloeijend en aangenaam kunnen zijn. Alleenlijk geven wij aan de Verzamelaars in bedenking, of het niet beter ware, meerdere onderwerpen uit de zoogenoemde Pastoraal-Theologie, of Cura Pastoralis, te doen behandelen, en dezelven, onder eenige bijzondere afdeelingen (rubrieken), in eene systematische orde te rangschikken, en de Gouvernementsbesluiten en stukken van dergelijken aard afzonderlijk te verzamelen en uit te geven. Voor het overige behaagt ons zeer de geest van vrijmoedigheid en bescheidene waarheidsliefde, welke in dit geschrift doorstraalt; en het is onze hartelijke wensch, dat niet een eenig goed woord te vergeefs gesproken, noch een eenige nuttige wenk vruchteloos zal gegeven zijn! |
|