inhoud, den algemeenen aard en aanleiding, als ook de stellers der onderscheidene stukken, bestaat.
Om dan naar de tijdsorde te beginnen, zoo is uit de openbare nieuwspapieren bekend geworden, dat het tweede Eeuwfeest der gemelde Hoogeschole inviel op den 10 October des jaars 1814, en dat hetzelve, in tegenwoordigheid van den Souvereinen Vorst, (nu onzen geliefden Koning) benevens zijne Gemalin en verscheidene hooge personaadjen, onder een' ontzaggelijken toevloed van menschen, vrolijk en plegtig is gevierd. Van dit voorgevallene, nu, ontvangen wij, na twee jaren vertraging der uitgave, verslag en bijlagen in dezen bundel; bestaande, na opdragt aan Z.M. en korte voorrede van den Rector muntinghe, in eene beknopte geschiedenis van het gebeurde, door den Hoogleeraar der Geschiedenissen en Oudheden van eerde; eene kerkrede en gebed, ter opening van het tweede Eeuwfeest, in het Hollandsch, door den godgeleerden Professor tinga; eene Oratie van muntinghe, met annotatiën tot breedere ontvouwing van het lot en den luister der gevierde stichting in het afgeloopen tijdperk; een dichtstuk, toegezongen aan den Vorst, door den nu overleden Hoogleeraar ruar di, en wederom een kleiner aan dezen laatsten, door deszelfs schoonzoon, den begaafden Advocaat tresling; eindelijk eene Oratie van den hooggel. b. de la faille, den Heer j.c. driessen openlijk bevorderende tot de waardigheid van Doctor in de Wijsgeerte; met de dankzegging van den laatsten, en ten slot nog eene Elegie van Ds. fockens te Sneek.
Het tweede, minder lijvige, boekdeeltje bevat, volgens den titel, eene aanspraak van den Heer Curator ten berge in de moedertaal, en eene Oratie ter inwijding, door den Rector. Deze stukken, omtrent een jaar na de voormelden uitgesproken, schijnen dus mede eene poos ongedrukt te zijn blijven liggen, en kunnen, hoe wél gesteld, en hoe veel tot lof der nieuwe orde en wetten op het herstelde Akademiewezen ook behelzen-