| |
De hovelingen.
(Naar het Fransch van lemontey.)
Het was op het einde der vijftiende eeuwe, dat hendrik VII den troon beklom, nadat hij - volgens de gewoonte van zijnen tijd - zijnen voorganger om het leven gebragt had. Hoewel hij een dwingeland, dweeper en gierigaard was, noemden hem echter de sraaije vernusten van Londen den salomo van Engeland. De Salomonische wijsheid van dezen Vorst bestond echter alleen daarin, dat hij eduard plantagenet, de laatste spruit van het Torksche geslacht, in eene gevangenis wél bewaarde; welke wijsheid vele ontevredenen in de Provinciën verwekte, alwaar men zich eerder door hartstogten laat wegslepen.
De Engelschen waren te dien tijde onbestendig en ligtgeloovig, onkundig en wreed; maar, daar men van de menschen niet meer kwaads moet zeggen dan zij verdienen, moet ik er tot mijn groot leedwezen bijvoegen, dat zij geene wijsgeeren waren. Dit wist een Monnik in Oxford, genaamd richard simon, zeer wel, toen hij het plan beraamde, om hun, op zijne wijze, dien Vorst terug te geven, wiens gevangenis zij betreurden. Zulk eene gewaagde onderneming was maar een spel voor dezen listigen, welken reeds zijn kleed voor elke straf beveiligde. Heer over geheel Engeland, wanneer zijn plan gelukte, en teruggeëischt door den Paus, wanneer het slecht uitviel, waagde de Monnik daarbij niets meer, dan de Goden van homerus, toen deze elkander klopten.
| |
| |
Te dien tijde leefde in Oxford een man, genaamd synmel, een Bakker van beroep, de echtgenoot van eene dweepster, bij ongeluk, en de vader van eenen lieven jongen, bij toeval. De Monnik simon, welke de Godspraak van dit huisgezin was, beschermde den man, bestuurde de vrouw, en beminde het kind met eene bijzondere teederheid. In deze duistere huishouding, nu, vond zijn listige geest het middel, om zijn vaderland te hervormen.
Onder het voorgeven eener reis, verzocht vader simon de ouders, om hem den kleinen synmel mede te geven. Dit werd toegestaan, en hij vertrok met den jongen. Maar naauwelijks was hij in het klooster van het naburige Graafschap aangekomen, toen hij aan de ouders schreef, dat de Voorzienigheid over hunnen zoon beschikt had, en dat dezelve in eene rivier verdronken was. Hij verzelde deze logen met eene fraaije preek over de zwakheid van het vleesch, waardoor vrouw synmel zoodanig getroffen werd, dat zij niet éénen traan vergoot, en dat niet één blaadje van de rozen op hare wangen verwelkte; terwijl evenwel haar man ontroostbaar was.
De Monnik had goede redenen, aldus te handelen; dit kind moest eerst sterven en vergeten worden, voordat zijne staatkunde aan hetzelve een nieuw leven konde bezorgen. Met het vaste voornemen, om aan de Engelsche natie den vermeenden zoon eens Bakkers voor den verdwenen Prins eduard te geven, zocht hij zorgvuldig alle blijken dezer gewaagde gedaantewisseling te vernietigen. Bovendien matigde zich de Monnik, bij deze groote onderneming, niet meer roem aan, dan hem toekwam, en dankte den Hemel daarvoor, dat deze zich verwaardigde, zijn eerste medehelper te zijn, omdat dezelve aan het gelaat van den jongen synmel de voornaamste trekken van het geslacht der plantagenets had medegedeeld; het zij nu, om door deze gelijkheid de Koningen te vernederen, of de Bakkers te verheffen.
Simon hield zich onvermoeid bezig, om zijnen leerling te volmaken, en een Koningskarakter op eenen Janhagelstam te griffelen. Hij begon daarmede, hem op zijne eigene manier te onderwijzen, zonder een van die boeken te hebben gelezen, welke, in verschillende tijden, over de opvoeding van eenen Vorst geschreven zijn, en verkoos tot ondermeester bij zijne Majesteit den klokluider des kloosters, een oorspronkelijk
| |
| |
genie, dat de toonkunst bij zijne klokken en de wapenkunde bij de geschilderde glasruiten der kerk geleerd, en, alleen door zichzelven, het zoo verre gebragt had, dat hij lijksteenen en praalgraven, tot volkomen genoegen van den Adel in het dorp, teekende.
Dit was de man, met welken simon de opvoeding van den jongen synmel deelde; echter behield hij de staatkunde voor zich, en liet aan den klokluider de wetenschappen, de zedeleer, de kunsten en de overige kleinigheden der opvoedinge over.
Onder zulke leermeesters maakte synmel verbazende vorderingen. - Hij is volmaakt! riep de klokluider. - Maar al te zeer, hernam simon, die verder dacht; zijne leerzaamheid doet mij schrikken. Wie zal aan zijne hooge geboorte gelooven, wanneer hij geene behoefte gevoelt, om te bevelen, of om lastige lieden te verwijderen. Onze kweekeling is nog niet dichterlijk genoeg voor eene omwenteling. - Laat mij maar begaan, hervatte de klokluider; een weinig onbeschaamdheid leert de mensch ligt; daartoe is één voorbeeld voldoende. - Hij bragt den jongen synmel in een Bureau van Douane, en na twee bezoeken was hij volmaakt.
Na alle deze voorbereidingen begon simon den knoop zijner slaatslisten te ontwikkelen. In het eerst verspreidde zich een dof gerucht, dat Prins eduard uit zijne gevangenis ontkomen was. Synmel en zijn geleider verschenen spoedig en geheimzinnig in de verschillende burgten der Graafschappen Warwick en Leicester. De verbeeldingskracht en het gerucht, deze getrouwe helpers van het bedrog, vatteden deze verschijningen weldra op, strooiden ze uit, en maakten ze vruchtbaar. Na eene maand had wel niemand nog den jongen held gezien, welken de Hemel zelf uit deszelfs gevangenis bevrijd had, maar elkeen geloofde hem gezien te hebben. - Hetgeen waar is, blijft waar, hoezeer wij ons ook daartegen verzetten; maar hetgeen wij droomen, is ons eigen maaksel.
Maar deze inwendige drijfveren waren niet de eenigen, welken de Monnik in beweging bragt. Reeds was de getrouwe klokluider als gezant naar die Hertogin van Bourgondië afgevaardigd, welke, door haren onverzoenlijken haat tegen hendrik VII, den bijnaam van De juno des Konings van Engeland verkreeg. Margariet zelve had reeds te dikwijls van de fabel eens synmels gedroomd, om dezel- | |
| |
ve niet aanstonds te gelooven. Oogenblikkelijk verkocht zij hare sieraden, kocht een klein Duitsch leger van de beste soort, en zond hetzelve aan haren doorluchtigen Neef, den Prins eduard. Zij zond hem ook vier der beruchtste misnoegden van Engeland, welke naar haar hof waren gevlugt. Zij gelastte dezelven, de Ministers des jongen Konings te zijn, hem te helpen om het welzijn van zijn volk te bevorderen, en zoo als de gewone spreekwijzen bij elke troonbeklimming verder luiden.
Synmel sprong van blijdschap, toen hij hoorde, dat hij zulk eene hooge verwante had; maar simon sprong niet. Het Duitsche leger kwam hem wel te pas - want dat slaat maar toe, zonder redeneren - maar die vier Ministers gaven aan zijne eerzucht eenen geweldigen stoot. Er konden naauwelijks geduchter mededingers gevonden worden, dan deze vier.
De eerste was de oude Graaf van kilmar, een ernstig, voorzigtig en zwaartillend man, door eerzucht opgeblazen en door arbeid afgesleten, welks fijnheid, vastheid en verhevene slapeloosheid alle hoven van Europa genoegzaam kenden.
Na hem kwam de onde Bisschop van norwich, diepzinnig, minzaam, en geëerd alsof hij reeds dood ware; een man, welken de milde natuur eenen korten, zuchtenden adem, een altijd in tranen zwemmend oog, en eene eerbiedwaardige bleekheid had gegeven.
En wie heeft nooit van den derden hooren spreken? Het was de onvergelijkelijke Kanselier broughton, de altijd vurige donderaar van het spreekgestoelte, een ijverig, geleerd en spitsvindig redenaar, die even geschikt was om eene vergadering van geestelijken te beheerschen, als om een oproer van matrozen te beteugelen; een man, die bedwelmde wanneer hij niet overtuigen kon, loog zonder blozen, en acht uren achtereen sprak zonder drinken.
De vierde, de schoone lovel, mogt, zonder vermetelheid, deze beroemde mannen verzellen. Dezen zoon van herkules en de Bevalligheden, dezen stevigen rijder en hemelschen danser kwam niemand bij in de regeling van feesten. Hij werd van het gemeene volk bijkans aangebeden. Elke partij, welke hij koos, werd aanstonds ook door de helft van Engeland verdedigd. Margariet kon hem niet
| |
| |
zien vertrekken, zonder te zuchten; en zulk een zucht is meer waard dan een groot lofdicht.
Simon begreep zeer wel, dat hij zijne onderneming meer zoude benadeelen dan bevoordeelen, wanneer hij voor deze mededingers de baan sloot; ook deed hij niet gaarne anderen kwaad, wanneer zulks hemzelven nadeel toebragt: daarom besloot hij de gelegenheid af te wachten, welke zij zelven hem zouden geven, om hen, op eene onschuldige wijze, te verderven. - Tot het behagen van een stuk is de keuze des tooneels even noodzakelijk als de titel; en menig stuk werd in de hutten uitgefloten, hetwelk in de paleizen werd toegejuicht. Eenige overdenkingen op dit punt bepaalden simon, om Ierland tot het tooneel zijner ontwerpen te maken.
Hij reisde dus met zijnen kweekeling naar Dublin. Zij reisden niet als vervolgde vlugtelingen, maar veeleer als wraakengelen des Hemels. Het was een vermaak om te hooren, hoe de jonge, vijstienjarige synmel, met zijn onschuldig gelaat, de geheele genealogie der plantagenets opzeide, en welke anekdoten hij van het hof van eduard IV, en van zijne eigene gevangenis, verhaalde. Welk eene geestdrift! Welk een toestroomen des volks van alle zijden! Hoe vele eeden van getrouwheid, medelijden en teederheid! - Kortom, hunne reis geleek eenen zegetogt. Maar de luisterrijkste zegepraal wachtte hen in Dublin; eene stad, waarin men, wat rede betreft, meer Ier is, dan in alle overige.
Zij waren naauwelijks drie dagen in deze stad, toen eene talrijke menigte volks voor het raadhuis vergaderde, en met een onstuimig geraas begeerde, den Prins te zien. Synmel werd op eene bank geplaatst en door vier matrozen gedragen, en bekoorde de menigte door het naïve zijner logens. Een uit het volk riep: Prins! gij zijt warm; drink! en reikte hem een glas malvoisie-wijn toe. Aanstonds gaf simon den Prins eenen wenk, en deze sloeg den persoon het glas uit de hand, en viel zonder bewustzijn ter aarde neder. o List! o wonder! Men herinnerde zich terstond, dat de Hertog van clarence, des Prinsen vader, in een vat malvoisie verdronken was. De afkeer, welken synmel op het gezigt van dezen wijn gevoelde, was een bliksem des Hemels, een schreeuw des bloeds, en elke tegenwerping moest voor deze kinderlijke flaauwte wijken.
Kort hierna trad eene menigte vrouwen in de zaal, met
| |
| |
eene kroon van gepolijst koper, welke de beschermvrouw der naburige kerk haren veelgeliefden eduard VI zond. Twintigduizend getuigen waren gereed met hun leven te bevestigen, dat het standbeeld van eduard V van deszelfs voetstuk afgeklommen zij, en de kroon van het hoofd hebbe genomen. - Synmel wordt met algemeene toejuiching tot Koning uitgeroepen, en door de geheele stad op de handen gedragen, onder het blijde gejuich der menigte, welke zich met hare eigene dwaasheid vermaakt. Spelen, feesten en verlichtingen volgen onophoudelijk op elkander. Nooit was er eene vrolijkere wanorde, nooit eene vermakelijkere regering. Maar helaas! deze staatkundige vastenavonden zijn van korten duur. De menschen, welke zoo veel moeite doen voor hun vermaak, zullen nooit consequent genoeg zijn, om eene regt dwaze en tevens duurzame bacchanalische regering te vestigen. Voor het overige moet men toestemmen, dat eenige saturnalische eeuwen voor onze droevige tijden regt heilzaam zouden zijn.
De achtste dag der seesten eindigde met het ontschepen des Duitschen legers. De vier afgezanten van margariet vertoonden zich niet aanstonds. Elk van hen wenschte de lieveling des Konings te worden, haatte de drie anderen en omhelsde dezelven teeder. Hebt gij wel eens, na eenen regen, eene kat over de straat zien loopen, hoe zij, met hare pooten, omzigtig de naauwelijks wit gewordene punten der steenen zoekt? Aldus en nog komieker is de verlegenheid eens hovelings, die op ééns te midden van eene vreemde luchtstreek en onder nieuwe menschen geworpen wordt, en overtuigd is, dat zijn geheele geluk van den eersten stap afhangt, welken hij doen zal.
Zonder afspraak, lieten de vier Ministers bij den eerwaarden Pater simon om eene geheime bijeenkomst verzoeken, welke hun ook, op verschillende uren, werd toegestaan. Hun plan was, den Monnik voor zich te winnen, en hem dan weg te jagen; en vooral, om door hem het karakter en de zwakheden des Konings te leeren kennen, hetwelk altijd het hoofdoogmerk der belangzuchtigen is. Maar, het zij nu, dat de Monnik, nog listiger dan zijlieden, eene grap met hen wilde hebben, of dat diepere inzigten hem daartoe bepaalden, hij schilderde voor deze heeren, in vertrouwen, de tegenstrijdigste tafereelen. Het was de belijdenis van den vos.
| |
| |
De Koning is een geheel volmaakt mensch, zeide simon tot den Bisschop van norwich; maar het ongeluk heeft hem tot den drank verleid, en elken dag is hij regelmatig even dronken als elk opregt Engelschman. - De Bischop dankte, en ging zachtkens brommende henen: Men moet dus drinken!
De Koning is een geheel volmaakt mensch, zeide simon tot den schoonen lovel; maar het verdriet heeft hem ziekelijk gemaakt, en de vochtigheid zijner gevangenis heeft hem zoodanig de jicht door het ligchaam gejaagd, dat wij tot nu toe vergeefs gepoogd hebben, hem daarvan te bevrijden. - De schoone lovel overlegde voor het eerst in zijn leven, en begon te twijfelen, of de gezondheid wel iets goeds zij.
De Koning is een geheel volmaakt mensch, fluisterde simon den Kanselier broughton in het oor; maar hij is ontzaggelijk bedeesd, waarvan een belagchelijk en niet meer te genezen stotteren oorzaak is. - De redenaar zeide bij het heêngaan tot zichzelven: Het ware eene groote lompheid, wijzer te willen zijn, dan zijn Heer.
De Koning is een geheel volmaakt mensch, zeide simon tot den Graaf van kilmar; maar hij is nog regt kinderachtig. Hij kan slechts lieden van zijnen ouderdom bij zich verdragen; en zelfs mij laat hij dit somtijds duidelijk gevoelen. - De oude Graaf ging henen, en zeide, terwijl hij met voet en stok op den grond stampte: Goddam! ik moet weder jong worden; ik wil naar eene min omzien.
Deze eenzelvigheid in het gedrag der vier hovelingen was een gevolg hunner natuur. Zulke zielen worden door een fijn instiukt geleid. Daarom gedraagt zich, in soortgelijke omstandigheden, de een als de ander, en naar dezelfde onveranderlijke grondbeginselen, naar welken de spin hare draden trekt en de oester hare schelpen vereenigt. Simon, die met deze theorie bekend was, liet den Koning eene afkondiging onderteekenen, waarin de Ministers benoemd waren, en de dag hunner voorstelling bepaald werd. Kilmar werd tot Bestuurder der Schatkist, broughton tot Minister van Justitie, lovel tot Opziener der Heffingen, en de Bisschop van norwich tot Groot-Aalmoezenier benoemd. In deze vier benoemingen vond de Koning het middel, om het geld der goeden en het leven der boozen te winnen, op deze wereld zich staande te houden en zich voor de andere te beveiligen; hetwelk ongetwijfeld een regt eerlijk bestaan verzekert.
| |
| |
Simon droeg zorge, dat de voorstelling der Ministers met de meeste pracht zoude plaats hebben. De Koning glinsterde op zijnen troon van onechte steenen. Aan deszelfs voeten zat de vrome Monnik, en nam het gelaat eens Opperpriesters van eenen anderen joas aan. De begeerte, om de gelukkigen te zien, welke tot zulke hooge waardigheden verheven waren, was zoo groot, dat de zaal met eene verbazende menigte menschen was opgevuld. Het gezigt was overheerlijk, de oplettendheid buitengewoon, en de stilte bewonderenswaardig.
De Kamerheeren meldden den Graaf van kilmar aan, en ziet daar! er trad een dansend jong Heertje binnen, dat alle Dames belonkte. Zet dezen Page voor de deur! riep de Ceremoniemeester. - o Verrassing! het was kilmar zelf, overdekt met alles, wat de mode sierlijks verzonnen had. Hij had zich blonde, golvende lokken aangelegd, zijne wangen opgeblazen, zijnen buik gesnoerd, en met de schoonste vleeschkleur de holten van zijn aangezigt oversmeerd. Zijn neus - dien hij gaarne korter zoude gemaakt hebben - was het éénige oude overblijffel, hetwelk uit deze algemeene wedergeboorte nog eerwaardig uitstak. Kortom, men kon deze figuur zeer gepast met dien nachtvlinder vergelijken, welken de natuurkenners Doodgraver heeten. De geschilderde Minister naderde den troon met eene betooverende levendigheid, liet eenige woorden glippen, waaraan wel de helft der medeklinkers ontbrak, en zeer verheugd, dat hij den Vorst had zien glimlagchen, viel hij op eenen, voor hem geplaatsten, zetel neder, en speelde met de beeldtenis eener Dame, welke aan eene gouden keten om zijnen hals hing.
De aanschouwers waren nog niet van hunne verbaasdheid, over deze zeldzame herschepping, hersteld, toen men den Groot-Aalmoezenier aanmeldde. De menigte viel op hare knien, om den zegen van dezen eerwaardigen, in 't voorbijgaan, op te vangen: maar de Prelaat was zeer verwijderd van daaraan te denken; want, wantrouwende aan zijne kunst van nabootsing, had hij zoo veel druivennat binnengestort, dat deszelfs overwegende kracht niet meer twijselachtig was. Zijne kleederen, welke onordelijk om zijn lijf hingen, bedekten hem naauwelijks. De zuchten, welke hij als naar gewoonte loosde, hadden niet meer dien reuk van heiligheid, welken de vreme zielen anders gretig opvingen; en de robij- | |
| |
nen op zijn gelaat deden den grond, waarop zij rusteden, nog bleeker uitzien. Hij waggelde her- en derwaarts in de zaal, prevelde onverstaanbare woorden van keuken en kelder, liet voor het oog des Konings een spel kaarten uit zijne mouw vallen, en werd eindelijk, niet zonder moeite, in eenen leuningstoel geplaatst, waarin hij het slot van een liedje neuriede, hetwelk niets dan drinken en vrolijkheid ademde.
Het binnentreden van brouhton gaf eenen ademtogt van hoop. - Maar welke verbazing! Die dappere strijder op he veld der welsprekendheid naderde zoo bedeesd als een lid der Oppositie-partij, welke zich daags te voren aan het Ministerie verkocht heeft. Hij opende den breeden mond, maar er kwam niets uit. Eindelijk spande hij alle krachten in, en stotterde het een en ander, hetgeen niemand verstond. De woorden bleven tusschen zijne tanden zitten; de tweede lettergreep wilde den eersten niet op den behoorlijken tijd volgen, en toch drong zich de derde reeds met eene ongeloofelijke snelheid voor. Hij eindigde zijn lang stotteren met twee volzinnen, welke een algemeen gelach verwekten.
Synmel genoot daarbij een Koninklijk vermaak; de aanschouwers zwoeren, nooit meer de faam te gelooven; maar niets evenaarde den toorn der drie Ministers, toen zij, tegenover elkander zittende, uit hunne verschillende rollen ontwaarden, dat zij bedrogen waren! Zij vestigden grimmige oogen op den Monnik, wiens honend grimlagchen hun scheen te zeggen: Ik wilde beproeven, mijne lieve vrienden, hoe verre de heersch- en eerzucht eenen ernsthaftigen, eenen heiligen, en eenen wijzen zouden kunnen brengen.
Intusschen waren de vrouwen reeds op de banken geklommen, om den schoonen lovel beter te kunnen zien. Hij verscheen, van het hoofd tot de voeten in doeken, kussens en bontwerk gewikkeld, als een halsdoode, toen op eens een verward gedruisch van buiten de oplettendheid der geheele vergadering tot zich trok. Het volk had eenen koerier van zijn paard getrokken, en sleepte hem voor den troon, zonder hem tijd te laten, adem te halen, of zijne laarzen uit te trekken. De arme man was zoo buiten adem, dat hij niet spreken kon. De nieuwsgierigheid der aanwezigen was onuitsprekelijk, en vertraagde door haar ongeduld nog datgene, wat zij wenschte te vernemen. Toen de koerier eindelijk weder lucht kreeg, klonk de tijding uit zijnen mond, dat
| |
| |
hendrik VII met haastige schreden naderde, dat hij een leger tot voldoend bewijs, en eenen anderen eduard als voorwerp van overreding medebragt.
Op deze tijding, waardoor het kluchtspel der hovelingen een einde nam, ontstond eene algemeene verwarring. De dapperen zochten hunne wapenen, en de bloodaards spraken zoo fraaije woorden, dat de Spartaansche jongelingen zich dezelve niet behoefden te schamen. - Ik zoude thans eene schoone gelegenheid hebben, om eenen veldslag te kunnen beschrijven; dan, daar zulke moordtooneelen in onze eeuw niets nieuws zijn, zal ik maar eenvoudig melden, dat het leger van den onechten eduard door dat van den echten hendrik VII geheel vernietigd werd.
De vier Ministers vlugtten nog dien zelfden dag, ten gevolge van hun bewonderenswaardig instinkt. Allen werden gedood of gevangen genomen. Zij, die door het vijandelijk zwaard niet werden afgemaakt, wachteden bevend het vonnis of de genade huns Meesters. De Monnik simon keerde naar zijn klooster terug, om daar verder, in het klein, listen te smeden. De schurken kwamen er gelukkig door; de braven werden gehangen, en synmel werd keukenjongen bij den nieuwen Koning.
Aldus gaf de Hemel aan het geslacht van lancaster eenen troon en roem; aan dat van synmel eenen haard en rust. |
|