zij hadden wederom acht of negen stuks vee verloren, eer de olifanten terugkwamen, en wij de jagt beginnen konden.
De schuilhoek, dien zich de tijgerin uitgekozen had, was een dik bosschaadje; doch gewoonlijk hield zij zich in een minder begroeid woud op, en derwaarts geleidden ons de boeren. Deze plaats naderende, zagen wij daar den bodem bezaaid met beenderen, hoornen en dergelijke, zijnde afkomstig van het vee, dat zij verscheurd had, en nog nader komende, verscheen zij met een paar jongen, die oogenschijnlijk eerst een paar weken oud waren. Op het oogenblik, dat wij den eersten kogel op haar afschoten, begaf zij zich met hare jongen in het bosschaadje, en eene minuut daarna sprong zij, met een jong in den bek, voor den dag, en liep voor onze olifanten heen; doch, daar mijn vriend en ik haar in den weg stonden, keerde zij zich spoedig om, en bragt het jong am eene veiliger plaats. Daarna liep zij weer het bosschaadje in, en verscheen terstond daarop met het tweede jong, dat zij even zoo droeg als het eerste: daar zij dezelfde rigting nam als de eerste maal, zoo verloren wij ze wederom uit het gezigt. Wij besloten thans, haar na te gaan; doch ongelukkig werd dit voornemen verijdeld, want plotseling sprong de tijgerin voor den dag, en vloog op den mahout aan, die op mijns vriends olifant zat. Niemand was op deze stoutheid verdacht, en de arme aanvoerder werd onder het verschrikkelijkst gejammer naar beneden gescheurd, zonder dat wij het verhinderen konden. Gelukkig kende de olifant deze soort van jagt, en, in plaats van weg te loopen, bleef hij stil staan. Toen de mahout ter neer gerukt was, ging de tijgerin eenige schreden terug; doch slechts met oogmerk, om haren aanval nog heviger te hervatten. Zij deed eenen wanhopigen sprong op de houdah, waarin ik zat, en brak met hare voorpooten derzelver leuning aan twee; doch, daar ik nu voorbereid was, schoot ik mijn roer op haar los, en wondde haar in de borst. Het bloed kwam met geweld voor den dag, en het scheen, dat zij zou neerzinken; doch zij herstelde zich spoedig weer,
en viel nogmaals den armen mahout aan, die nog geheel uitgeput op den grond lag. Doch naauwelijks was zij op hem aangevallen, toen de olifant, welks voerder hij was, zich zijns aantrok, en de tijgerin met zijnen voorpoot eenen zoo hevigen slag gaf, dat