De huwelijksdans.
Te meermalen ontstond bij den vervaardiger van het hier volgende lied de wensch, en hoorde hij dien ook uit den mond van anderen, dat er eenig verschot voorhanden ware van oorspronkelijke gezelschaps- of tafel-liederen, niet enkel zinspelende op Fransche liefde en Franschen wijn in Fransche spraak, maar inzonderheid op de kunstoefeningen en spelen, waarmede men zich, in onze beschaasde kringén, des zomers en winters, ter stede en buiten, gewoonlijk tracht te vermaken; welke zinspelingen, op een' vrolijken en zoo veel mogelijk naïven trant, hij tevens dienstbaar wenschte te zien gemaakt ter aanbeveling van vaderlandsche deugd en zeden. Hij waagt het, eene geringe proeve, tot opheldering van zijne meening, alhier mede te deelen: zij betreft den dans, toegepast op het huwelijk. Het toeval bepaalde thans zijne keuze tot den dans; doch het spreekt van zelve, dat meer nationale uitspanningen, op eene nationale zangwijze, (waarvan wij, helaas! maar al te schraal voorzien zijn) altijd de voorkeur verdienen. Men zal voorts den steller op zijn woord wel willen gelooven, dat hij geene satire konde bedoelen op onze lieve, gulle dansgezelschapjes, welke zelfs de strengste zedemeester behoeft noch behoort te wraken.
IJ.
1 Julij, 1817.
wijze: Vrouwen, als gij nieuwsgierig zijt.
Komt, vrienden! zingt den schoonsten dans,
Waarnaar steeds oud en jong blijft haken,
In Adam's tijd zoo wel, als thans,
De mensch zijn' boezem voelde blaken.
Komt, gaat met mij de rijen door!
'k Wil van hetgeen ik zag eens spreken.
Ei zegt, gij, die mij reeds gingt voor,
Of ik de zaak wél heb bekeken!