Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 485]
| |
237 van het Mengelwerk, hebt Gijl. een voorstel geplaatst van een min kostbaar middel ter behoeding tegen het onweder; hetwelk mij voorkomt, behalve door de zwarigheden, welke de steller zelf oppert, ook nog door andere gedrukt te worden, waaronder ook deze: dat de bliksem juist niet altijd boven op het spits of kruis van eenen toren inslaat; maar ook zeer dikwijls in de muren verre beneden den windwijzer, gelijk hier twee jaren achter den anderen gebeurd is. Hoe, in dergelijke gevallen, het voorgestelde middel behoedend zonde kunnen zijn, schijnt mij, zonder nadere verklaring, niet regt duidelijk. Hoe dit zij: het gemelde opstel heeft mij aanleiding gegeven, om Ulieden mede te deelen het hoosdzakelijke van drie voorlezingen, in den voorledenen winter betrekkelijk dit onderwerp gehouden, in het Natuur- en Letterkundig Genootschap Prodesse conamur, door den Heer j.w. evers, President van de Regtbank van Koophandel alhier, en werkend lid van hetzelve genootschap. De eerste dezer voorlezingen behelsde twintigjarige waarnemingen over de driften der onweders, met betrekking tot de stad Arnhem en haren omtrek. In de tweede voorlezing beredeneerde hij de beste beveiligingsmiddelen voor, 1o. bijzondere personen; 2o. gebouwen; 3o. steden, dorpen, havens; en 4o. voor eenen geheelen omtrek in ééns. Betrekkelijk het eerste was het resultaat, dat denkelijk niets veiliger was, dan een koepel of tent, overtrokken met gewaste zijde, om, in tijd van onweder, zich daarin te plaatfen. Tot gelijk einde kon dienen eene, op gelijke wijze vervaardigde, paraplui. - Ter beveiliging van gebouwen, schepen of molens, verwees hij naar de bekroonde prijsverhandeling van van marum over de afleiders. - Om eene geheele stad of haven of dorp voor den donder te beveiligen, oordeelde hij best te zijn, rondom dezelve, op zekeren afstand, masten of staken, (hoe hooger, hoe beter) met afleiders voorzien, te plaatsen; oordeelende hij dit middel als ontwijfelbaar goed voor de winter-onweders, die zeer laag drijven. In eene derde voorlezing, maakte hij ons bekend met het middel, om eenen geheelen omtrek in ééns voor zemer-onweders te bevrijden, bestaande in eenen wind, donder- en bliksem-molen, geschikt om de elektrieke vloeistof onschadelijk uit te malen, af te tappen, of de wolken te ontladen. Hoe | |
[pagina 486]
| |
wonderlijk dit moge luiden, hij heeft echter dezen molen, zoo uit- als inwendig, ons afgeteekend, en de mogelijkheid, om door middel van deszelfs werking het bedoelde effect te bereiken, beredeneerd, ja, wat meer is, door ondervinding, de zekerheid van het laatste gestaafd; ons bekend makende met de waarnemingen der Meteorologische machine, door Dr. procopius divish, vóór vele jaren, te Prenditz in Moraviën gedaan; door welke machine deze geleerde, gedurende eenen geheelen zomer, genoemde stad voor onweders beveiligde, terwijl dezelve rondom en niet verre af hevig woedden. Naarmate van de grootte van den omtrek, welken men beveiligen wil, stelt hij één, twee of drie molens voor, ten einde ook te beter de stortregens en hagelbuijen voor te komen. Hij wil dezelven zamenstellen door vereeniging van drie beproefde werktuigen; als de elektriseer-machine, de afleiders, en de windmolen zonder wieken. De uitwendige gedaante van dezen molen is eene kolom, ter hoogte van omtrent 60 voeten, en eene evenredige wijdte, rustende op een voetstuk of pedestal. Boven op het kapiteel is een roud uitstekend rad, aan de masten van groote schepen de uit1, hier de inkijk genaamd, ingerigt tot verschillende diensten, (als een touwladder enz.) Hierop rust eene gedaante van eenen vierkanten, boven schuins toeloopenden, mon umentsteen, als kast, waarin de elektriseer-machines met derzelver conductors werken; en daar boven op een mast of steng, voorzien van eene ijzeren spil, versierd met eene afleiders donderkroon. Aan deze steng zijn twee afleiders in den besten smaak, en ten meesten nutte goedgekeurd, afdalende in het water of in de aarde. In de monumentsteen-kast werken twee elektriseer-machines, welke, met derzelver conductors, de afleiders in werking brengen, en de elektrieke vloeistof gestadig zullen uitmalen en een elektriek ledig veroorzaken, welk door het gestadig toevloeijen van de positive elektrieke vloeistof van nabij en verder af zoude worden vergoed. Om deze elektriseer-machines in eene gestadige en eenparige werking te houden, stelde hij voor eenen windmolen zonder wieken, welke inwendig, in het binnenste der kolom, met perpendiculaire as, zonder verzetten, met alle winden | |
[pagina 487]
| |
zoude malenGa naar voetnoot(*); en heeft hij tevens gezorgd, dat de molen, bij doodstil weder, op eene eenvoudige wijze, zonder menschenhanden, zijn' geregelden gang kan gaan, zoo wel als dat dezelve, bij zeer harden wind of storm, niet te sterk werke. De kosten van oprigting, onderhoud en gebruik zouden niet aanmerkelijk zijn; berekenende hij, dat deze zouden te vinden zijn door eene nieuwe heffing, onder den zonderlingen naam van een donder- en bliksem-geld, van 5 cents jaarlijks voor elke Arnhemsche ziel, en van 10 tot 30 cents per schip of huis, naar rato van deszelfs grootte; en zulks nog maar gedurende de 5 eerste jaren, kunnende deze heffing na dien tijd tot 2 cents per ziel worden verminderd. Een vernuftig en houtwerkkundig lid van dit genootschap heeft begonnen, een model van zulk eenen molen te vervaardigen. Door ziekte werd hij verhinderd, dit te voltooijen. Gebeurt dit, dan verwacht ik, dat de Heer evers zijne voorlezing, door teekeningen opgehelderd, zal laten drukken. In afwachting daarvan, strekke het bovenstaande tot voorloopig berigt. - Ik blijve, enz. |
|