Maar die dikke heeren daar, welke, gelijk levende kolken, rondom de kraan zitten, spotten met hunne moeite, daar zij gedurig hunne bekers vullen en in hunne buiken ontladen. Deze zijn de Minus-makers.’
‘Gij ziet, Mijnheer,’ zeide een van deze laatsten tot mij, ‘hoe, door een wijs en welberekend Financiebestuur, het behoorlijk evenwigt tusschen het plus en minus in het voor ons liggend Danaïden-vat wordt onderhouden. Die magere heeren dáár, welke wij, om de grap, de kollega's Plus noemen, zorgen pligtmatig voor de vermeerdering der staatsinkomsten. Wij echter, die ons zelven de kollega's Minus noemen, wij hebben het moeijelijk, hoewel meer gevend ambt, om deze inkomsten in de uiterste aderen en kanalen van het staatsligchaam te laten uitstroomen; en dus bevindt het staatsligchaam zich altijd wél.’ Dit zeide de kollega Minus, en bij het woord staatslig chaam streelde hij genoegelijk zijnen buik.
‘Wél gezegd, heer Minus!’ hernam ik: ‘want maar al te dikwijls is de buik van zulke heeren, zoo als gij zijt, het zoogenaamde staatsligchaam, waaraan het ware staatsligchaam, als aan eenen Moloch, wordt opgeofferd. - Maar wat deert u, heer Minus? Gij trekt daar op ééns een gezigt, alsof gij van het kolijk geplaagd wierd.’
‘Helaas! deze gloeiwijn,’ hernam de Financier, ‘maakt ons somtijds een helsch gespook in de darmen.’
Ik bragt zijnen beker even aan mijne lippen, en toen ontwaarde ik, dat de champagnewijn kokend heet was.
‘Bravo!’ riep ik uit. ‘Mogt allen bloedzuigeren, die u gelijk zijn, reeds op aarde de wijn in de aders branden, als deze gloeiwijn!’ - -
‘Gelieft gij mij thans in de Geregtszaal te volgen?’ viel mijn geleider mij in de rede.
‘Gaarne,’ antwoordde ik: ‘waar vinde ik die kuipende regters en advocaten, die de schaal der geregtigheid naar willekeur doen rijzen en dalen; waar vinde ik die bedenkelijke formaliteiten-slaven, die, van wege de gedurige rug- en omzigten, nooit regtuit zien? waar vinde ik die?’
De Kamerheer bragt mij in een duister hol, hetwelk geenszins naar eenen tempel van themis geleek. Het eerste, wat ik zag, was eene groote schaal, welke de Duivel, uit scherts, de schaal der geregtigheid noemde, omdat het tongetje nooit