Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVrijmoedige bedenkingen, over de uitoefening der geneeskunde in de stad Rotterdam.Ga naar voetnoot(*)Het zal wel geen betoog behoeven, dat de gezondheid de gewenschtste Goddelijke gift voor den mensch uitmaakt; dewijl het bezit van alle aardsche schatten, het bereiken van den hoogsten trap van eer, de aangenaamste verbindtenissen onder de menschen, en de beste vooruitzigten onzer begeerten, zonder het genot van ziel- en ligchaamswelzijn, ons slechts, als ware Tantalussen, het mogelijke geluk doen kennen, om ons des te ongelukkiger te doen zijn. Is nu het verlies der gezondheid een zoo diep grie- | |
[pagina 464]
| |
vend onheil voor den mensch, hoe onschatbaar moeten hem dan niet de middelen zijn, die hem in dat bezit herstellen! Hoe grootsch, hoe schoon treedt dus de Geneeskunde, in haren ganschen omvang, op het menschelijke tooneel! Hoe hecht zich vaak de smartvolle, verlangende, soms bijna smeekende, blik aan het gelaat van den naast het ziekbed gezeten Arts! Van hem verwacht men, onder den Goddelijken bijstand, de teruggave van een' bijna reddeloozen, of de herstelling van een in jammer liggend, geliefd pand; of men dankt aan zijne heilrijke voorschriften de leniging van onlijdbare smarten. Dan, hoe hemelsch deze kunst ook zij in handen van den geoefenden Arts, even zoo rampverwekkend kan zij zijn, en is zij helaas! in handen van den onkundigen, verwatenen, half- of niet-Arts. Gedurende een aautal jaren in de gelegenheid geweest zijnde, om den gang der Geneeskunde in deze Stad, als ook in andere plaatsen van ons vaderland, gade te slaan, heeft het mij menigmaal verwonderd, dat een zoo belangrijk vak als de Geneeskunde, in eene Stad als deze, aan zoo vele misbruiken en slordigheden onderhevig is; zoodat de denkende menschenvriend spoedig tot zijne smart ontwaart, dat het leven en de gezondheid van bijna vijftigduizend menschen maar al te dikwerf de speelbal is van diepe onkunde, halfkennis, of laaghartige baatzucht. Reeds vóór langen tijd wenschten vele verstandigen en weldenkenden eene geheele verandering in dit belangrijk vak; en ofschoon, onder de regering zelfs van den, met het leven der menschen spelenden, Tiran, zich eenige hoop tot verandering opdeed, werd deze, door tegenwerking van belangzuchtigen en andere omstandigheden, wederom verijdeld, en de zaak bleef in den ouden vorm. Vóór eenigen tijd vond ik in een der Maandwerken een stukje, rakende deze zaak; dan, hoezeer hetzelve waarheid bevattede, scheen het uit een zoo driftig hoofd | |
[pagina 465]
| |
voortgesproten, dat het hoofdzakelijk alleen de uitwerking behelsde der schandelijke thesis: ‘de Doctor een gepermitteerd moordenaar!’ Of echter de bedoeling van dit stukje, met aanvoering van wezenlijke gronden, der aandacht geheel onwaardig zij, wilde ik u, geachte Lezer, zelf laten beoordeelen, en daartoe de Geneeskunde, zoo als zij in hare verschillende wijzigingen in deze Stad wordt uitgeoefend, van nabij doen gadeslaan. In alle steden van ons vaderland (voor zoo verre mij bekend is) komt de Doctor bij zijnen patient, en, na denzelven gevisiteerd te hebben, schrijft hij het recept, en geeft het over, opdat de familie het aan eenen bij haar geaccrediteerden Apotheker ter gereedmaking bezorge. Deze nu, uit belang tot zijn bestaan genoopt, bedient zijnen kalant met den meesten spoed, en, bekend met het kundig oog van den Geneesheer, tevens met de meeste oplettendheid, veroorlooft zich geene veranderingen hoegenaamd, en beide, patient en Geneesheer, zijn op de uiterste naauwkeurigheid gerust; terwijl Doctor en Apotheker, zonder met elkander in eenig verband te staan, hunne afzonderlijke rekening in dank betaald wordt. Hoe is dit nu hier ter Stede? De Doctor visiteert zijnen patient; maar hij schrijft geen recept aan het ziekbedde, want hij heeft zijnen eigenen Apotheker, op wien hij aan kan, dat hij de geneesmiddelen juist naar zijn genoegen zal gereedmaken; en dus: ‘hij zal wat laten bezorgen.’ Dat wil nu zeggen: de Doctor heeft eenen Apotheker, waarmede hij geaccordeerd is, om hem zijne gansche praktijk, of een groot gedeelte, gereed te maken - tegen zes, zeven of op zijn hoogst acht stuivers per recept! Nu heeft deze Apotheker veel te doen, en met nieuwjaar telt het gemakkelijk! Maar, hoe nu met den armen lijder? wat is het gevolg van dezen koophandel? De Doctor schrijft een recept, dat, overeenkomstig de ziekte, bij alle zijne Collegaas de strengste kritiek kan doorstaan; maar is de | |
[pagina 466]
| |
Apotheker ook zoo dwaas, om het gereed te maken? - Zoo dwaas? vraagt gij. - Ja gewis, zoo dwaas niet! want wat zoude de man met een recept aanvangen, waarin kina, slangenwortel, specerijen-geest, muskus, enz. enz. voorgeschreven is? Zal hij u voor een daalder goed leveren, en slechts zes, zeven of acht stuivers in schadevergoeding ontvangen? Moet de man een dief van zijn huishouden zijn, en zich en de zijnen voor den Doctor arm en ongelukkig maken? Neen; dan liever een goed vriend, dan zich zelven! - Maar, wat moet nu de Apotheker doen? o! Geen zwarigheid. De man weet te geven en te nemen. Er zijn thans kinasoorten genoeg, om u toch kina te geven; hij ziet slechts het adjectivum over het hoofd, en gij krijgt eenen kinadrank. Is er soms roode kina voorgeschreven, welnu! de slechtste kina, of ook de wilgenbast met wat rood sandelhout, levert een heerlijk decoctum. Maar evenwel de Doctor ziet of proeft toch den drank? - Ja, dat doet hij; maar de man is veelal nooit in de Apotheek geweest, om deze voor zijn vak onontbeerlijke wetenschap te kennen, of hij weet er zoo veel van, als hij noodig heeft om duivelsdrek van witte drop te onderscheiden; en al kent hij die kunst geheel, dan nog heeft de Apotheker slechts te zorgen, dat het in reuk of smaak praedominerend middel niet geheel is weggelaten, en met de anderen misleidt hij ook dikwijls den best geoefenden; en echter steunt niet altijd uwe genezing op hetgeen in reuk of smaak het doordringendst is. Klaagt gij somtijds, dat uw medicament zoo veel flaauwer is dan het vorige; dat het veel naar vuil water gelijkt, of dergelijke andere klagten, - de Doctor neemt (wanneer hij namelijk niet heel vies is) het drankje, proeft het, en belooft u, den Apotheker te zullen spreken, schrijft eene kleine verandering in het medicament voor, en vraagt u den volgenden dag: ‘welnu! is het drankje nu niet beter?’ hetgeen gij dan met een dankbaar ja, en na nieuwjaar met eenige stuivers meer, betaalt. | |
[pagina 467]
| |
Natuurlijk vloeit hieruit voort, dat uwe ziekte, zoo al geene doodelijke uitkomst hebbende, voor het minst op de lange baan wordt geschoven, en gelegenheid gegeven tot het inwortelen van gebreken, die u jaren lang, zoo niet uw geheele leven, het slagtoffer maken van een geneeskundig monopolie; daar eene geneeswijze, welke even eerlijk aangewend als cordaat ware voorgeschreven, u welligt van den dood had kunnen redden, of de gezondheid binnen een korter tijdsbestek onverminderd doen genieten. Eene tweede bron van knoeijerij en menschenverderving zijn de in deze Stad zoo veelvuldig opgerigte Bossen of Societeiten, waaruit men genees- en heelmiddelen, en eindelijk begraafgeld trekt. Niet, dat deze inrigting schadelijk of geheel onnut zoude zijn; verre vandaar! integendeel, in derzelver eersten oorsprong is zij tot vervulling van die bedoeling voor vele menschen eene heilzame, en ook voor de stads armenkas eene zeer nuttige inrigting. Het doel toch dezer Societeiten was, eene menigte van dienstboden, en de geringere maar tevens zoo nuttige klasse van handwerkslieden, wien het onmogelijk was, zoo veel van hunnen arbeid over te leggen, dat zij daardoor de kosten eener ziekte en der noodige middelen tot herstel konden bestrijden, voor eene geringe toelaag de noodige hulp te verschaffen, en hen daardoor voor armoede, of voor het verblijf in een Gasthuis, (waarvoor velen zoo bang zijn, als voor de ziekte zelve) te bewaren. Zeer goed werd dit doel bereikt, zoo lang men zich tot de voorgestelde klasse bepaalde; doch thans neemt men alles in bossen, wat los en vast is. Geen jong Geneesheer komt zich in de Stad nederzerten, of, zoo hij zich niet op de eene of andere wijze van eene bos kan meester maken, hij rigt zelf eene nieuwe op; en nu worden, door hem en zijne vrienden, oud en jong, rijp en groen (zelfs tegen het reglement) in de bos geduwd en alle hulp beloofd. | |
[pagina 468]
| |
Maar, is het dan niet om het even, wie zich in de bos laat inschrijven? Gewis neen! de bos is opgerigt voor dienstboden en ambachtslieden; de inleg is gering, en gedoogt dus geene groote uitgaven; de Doctor geniet van ieder lid slechts vijftig stuivers, de Chirurgijn de helft. (Er moet toch voor onkosten, voor begraafgelden gezorgd worden, en, zoo het mogelijk is, wat overschieten, om, door het maken van een mooi fonds, den nakomelingen te toonen, dat men het zich meesterlijk verstond, op eene doellooze wijze geld zamen te schrapen!) Nu moet de Doctor daarvoor zorgen, dat hij den zieken de noodige geneesmiddelen verschaft. Deze accordeert daarvoor met eenen Apotheker voor 25-28, of, zoo hij eenig belang in de hem toevertrouwde menschen stelt, voor 30 stuivers per lid. Nu berust alras aller belang op de braafheid en menschenliefde van den Apotheker, die onmogelijk zijne rekening bij die aanbesteding kan maken, wanneer een groot aantal zieken hem te veel recepten verschaft. De klasse van dienstboden en lieden uit de geringere standen bestaat meest uit menschen, die, van hunne jeugd af aan, verre van vertroeteld of verknoeid, gehard worden tegen ongemakken en gesterkt door arbeid. Heeft men nu duizend van deze menschen in eene bos bijeen, dan zal de Geneesheer naauwelijks twintig visiten daags behoeven te doen, en de Apotheker daardoor in staat gesteld zijn, goede, ja zelfs beste, medicijnen te verschaffen. Tegenwoordig vangt men alles op, wat men maar in eene bos kan krijgen. Lieden uit den matig welgestelden burgerstaat niet alleen begeven zich daarin; maar zelfs zulken, die door hun inkomen onder de gegoeden, en door hunnen stand tot de zoogenaamde fatsoenlijke wereld behooren, en die zelfs op geen honderd gulden voor hun vermaak zien, verlagen zich, hunne eigene en de gezondheid der hun aanvertrouwden voor vijf à zes gulden in het jaar aan te besteden, daar zij | |
[pagina 469]
| |
toch, in geval van overlijden, het grootste gedeelte van het gefourneerde geld als begrafenispenning terug ontvangen. Hierdoor wordt de bos opgehoopt met leden, die door hunnen aanleg van jongs af eene meerdere weekheid, of door hunne levenswijze een ziekelijker gestel gekregen hebben, al zeer spoedig om den Doctor zenden, en klagen over ingebeelde of ware gebreken, (waartoe de dienstbode of ambachtsman, die maar zorgen moet, dat hij zijne bos-contributie kan overwinnen, geenen tijd heeft, en dus den Doctor te huis laat.) Hier ziet men nu een waar Gasthuis, en de Doctor kan bij duizend zulke leden, zeer gemakkelijk, 50 of 60 visiten daags doen. Nu moet de Apotheker het misgelden. Deze, die voorheen gaarne eene bos had, heeft er thans eenen schrik voor; daar het onlangs nog door een' dier Heeren werd aangetoond, dat, hoe sterk het fonds der bos ook aangroeide, met zijne beurs het tegenovergestelde plaats had, want dat hij berekende, voor elk door den Doctor voorgeschreven medicament, niet meer dan zeven duiten te kunnen maken. Welk een kost moet nu die man aan de zieken geven, zoo hij anders zelf met zijn gezin een behoorlijk middagmaal wil blijven doen?! - Anderen kunnen rekenen, dat zij twee, drie of vier stuivers per recept maken; en deze zijn de gelukkigsten in hun vak. Wat kan nu een Apotheker, ook naar den hier op zijn hoogst berekenden prijs, gereed maken; vooral, zoo eenige kina-dranken, die bij de tegenwoordige algemeene gestelsverzwakking gestadig te hulp geroepen worden, hem al de winst der nog anders passabele recepten wegnemen? Kan men vooronderstellen, dat zoo iemand geheel van eigenliefde beroofd zal zijn, en zich zelven of zijn gezin tot den bedelstaf brengen, alleen om aan zijnen pligt te voldoen? - Onlangs zag ik, bij de huisvrouw van eenen vriend, een drankjessleschje met zoete melk staan. De Doctor had haar, daar zij eene miskraam ondergaan had, eenen amandel- | |
[pagina 470]
| |
drank voorgeschreven. Had zij dit recept nu niet spoediger en beter door haren melkboer kunnen laten bereiden? Maar wat zou de Apotheker doen? Dit recept kon voor zeven duiten geleverd worden, en het middel was Goddank onschadelijk! - Hare volgende dranken waren zoo vuil bedorven, dat zij moest besluiten, een' anderen Geneesheer te roepen, en zich voor eigene rekening te doen herstellen. Schandelijker nog is eene andere zaak omtrent de behandeling der boskalanten, welke mij verzekerd is waar te zijn, doch die ik, om de eer der kunst, hartelijk wensch niet waar te wezen. In eene Apotheek, waar vele Geneeskundigen hunne voorschristen doen bereiden, worden alle resultaten en uitgekookte overblijfsels dier recepten bewaard, in een' grooten ketel te zamen opgekookt, en dit afkooksel door zekeren Doctor voor zijne bos, en dikmaals ook voor eigene praktijk, als een buitenkansje, waarvoor de Apotheker dan ook niets mag rekenen, gebezigd, en door den Doctor met den naam van decoctum nostrum, door de bedienden met dien van decoctum Jan bestempeld!! Hier komt jalappe, kina, senebladen, slangenwortel en klaprozen, stoppend en purgerend, versterkend en verzwakkend bij elkander; en dit wordt toegediend door de schraapzucht, die een publiek regt heeft gekregen over het leven en de gezondheid zijner medeburgeren! Wat moet hier een onkundige gevoelen, wien men dusdanige handelwijze verhaalt? Zou men geen' lust krijgen, om zich zoo spoedig mogelijk in die Societeit te doen inlijven? - Doch ik zeg nogmaals: ik hoop, om der kunst wille, die ik hoogacht, dat dit laatste zeer vergroot, ja onwaar moge zijn. Een even groot kwaad in deze Stad is het praktiseren door daartoe onwettige personen. De rijkere klasse en eenige verstandig denkende menschen uitgezonderd, gebruikt men thans in ziekte zeer weinig eenen Doctor; men vertrouwt zich geheelenal aan eenen Chirurgijn; en dit misbruik neemt dagelijks nog meer | |
[pagina 471]
| |
toe, daar de meeste Heelmeesters thans ook de verloskunde uitoefenen, en hierdoor het vertrouwen der vrouwtjes vooral winnen. ‘Deze Heeren toch kennen ook het menschelijke ligchaam zeer goed; zij weten er wel in te snijden en te kerven, en zij zouden geen drankje kunnen geven? kom, kom! het haalt de visiten van den Doctor nog uit!’ daar men niet schijnt te gevoelen, dat de Chirurgijn even duur, ja zelfs nog hooger rekent, dewijl hij tevens zijn potje zelf aan huis kookt, en dus nooit met een recept, maar alleen op nieuwjaar met de rekening, voor den dag behoeft te komen. Loopt het al wat erg; ziet de met scherp gewapende Geneesheer niet langer kans om het verknoeide boeltje uit handen van den doodgraver te houden, en wil hij het toch niet gaarne voor eigene rekening expediéren, welnu! dan heeft hij ligt kennis aan den eenen of anderen Doctor, wien hij ook wel eens eene vriendschap doet; en deze verzaakt zijn karakter genoeg, om de zonde op zich te nemen! Nog grooter kwaad, dan het bovenstaande, is het praktiseren van de Apothekers. De Heeren Chirurgijns toch, en vooral verre de meesten, die thans in onze Stad zijn, bijna allen zeer knappe menschen in hun vak, kennen het menschelijke zamenstel zeer goed, en zelfs beter dan menig Geneesheer, die, uit viesheid of gebrek aan belangstelling, de ontleedkunde bijna geheel heeft verwaarloosd, en zonder welke men de menschelijke huishouding toch niet kennen kan. Maar de Apotheker, die noch de eene noch de andere kundigheid, veel min ziekte- of geneeskunde, bezit, - deze, omdat hij dagelijks van den reuk der geneesmiddelen doortrokken wordt, en het voorgeschrevene goed, volgens naam en gewigt, uit het potje in het fleschje en visa versa kan doen, moet ook noodwendig daarom een bekwaam man zijn om ziekte en kwalen te genezen! Dezen vertrouwt men alzoo niet alleen in zoogenaamde ligte gevallen zich zelven toe, maar helaas! het opkomende geslacht is het voorname voorwerp, waarop hij | |
[pagina 472]
| |
zijn zoo dikwerf doodelijk onverstand uitoefent. De volwassene, die door eigen gevoel de plaats der pijn, of der vermoedelijke ongesteldheid, onderscheidt, en daardoor in staat is, eene min- of meerdere leiding aan de denkbeelden van den Geneesheer te geven, en hem als 't ware ten gids te strekken; deze vertrouwt zich niet aan den Apotheker, of het moest zijn om eene purgatie of een braakmiddel van hem te vorderen. Maar het hulpeloos wicht, wie het middel ontbreekt, om ons iets anders dan deszelfs pijnlijk gevoel te doen kennen, naast welks wiegje de geoefendste Geneesheer altijd met eene angstvallige ingespannenheid op hetzelve zit te turen, om, door vergelijkingen zijner verworvene kunde, door vele vragen aan de verzorgsters, en door naauwkeurig onderzoek, een besluit wegens deszelfs kwaal op te maken, en dan nog huiverig het geneesmiddel verordent; dit wordt toevertrouwd aan eenen man, die, zonder eenige kennis, een oppervlakkig oog op het kind werpt, en na een paar vragen reeds, vlug weg, besloten heeft, met wat siroop van rabarber, senebladen of slaapbollen, het gebrek vast te nagelen, of het kind, door verkeerde handelwijze, spoedig aan deszelfs lijden voor altijd onttrekt! - Ouders! is dit vervulling van uwen pligt? Mij is een geval bekend, dat mij bij het verhaal een' smartelijken lach afperste. Een onzer voornaamste en waarlijk kundigste Doctoren werd geroepen in een huisgezin, waar drie of vier kinderen aan het roodvonk, dat toen sterk heerschte, ziek waren. Het toeval wilde, dat juist die Apotheker, bij wien de Geneesheer zijne middelen gereed liet maken, eenige huizen verder, bij twee andere kinderen, welke aan dezelfde ziekte lagen, gehaald werd. Te huis komende, zag hij het door den Doctor verordend geneesmiddel, en beval lagchende, hetzelfde voor de door hem gevisiteerde patientjes gereed te maken. Wat wilde nu de uitkomst? Twee der patientjes van den ervarenen Geneesheer bezweken onder de ziekte; die van den Apotheker, daarentegen, | |
[pagina 473]
| |
herstelden gelukkig; en de ouders der eersten bejammerden met bittere tranen, dat zij niet liever hun kroost aan den Apotheker, dan aan den Doctor, hadden toevertrouwd, welke laatste in dat gezin niet meer geroepen werd! Ziet daar een getrouw overzigt van den staat der Geneeskunde in onze Stad! Hoe ongunstig en in vele opzigten schrikverwekkend is hetzelve! Ongunstig voor den waarlijk gevoeligen Geneesheer, die zich bijna moet schamen een Geneesheer in de Stad Rotterdam te zijn; daar hem zijne kunstbroeders van andere plaatsen voor eenen marsjeskramer uitmaken, en hem naauwelijks hooger dan koopman in medicijnen tituleren. Schrikverwekkend voor lijders, die, met den wensch in het hart om hunne gezondheid te herwinnen, echter liever besluiten moeten, den dood uit de handen der natuur te ontvangen, dan zich door de schraapzucht en het eigenbelang naar het graf te laten martelen. Het ware te wenschen, dat onze brave, achtingwaardige Burgervaders, naar een op wetten steunend, maar dan ook met de noodige gestrengheid volgehouden plan, der Geneeskunde hare verloren eer hergaven, en den ingezetenen de gerustheid schonken, van niet door onkunde vermorst, of door lage winzucht verwaarloosd te worden. Doch dit zal, door hunne drukke en menigvuldige bezigheden, en het verouderd, ingeworteld kwaad, dat nog zoo vele belangzuchtige instandhouders vindt, welligt onder de vrome wenschen moeten blijven rusten. Wat het geneeskundig Collegie aangaat: met hetzelve ben ik niet genoegzaam bekend, om daarover te oordeelen; doch ik meen, dat het uit Doctoren, Chirurgijns en Apothekers bestaat. Hoe moeijelijk zal het dus dezen, bij den besten wil, niet vallen, om alle hunne kunstbroeders in hunne menschlievende gevoelens te doen deelen, en tot het daarstellen van een regtvaardig en edel plan over te halen! Zoo eenige verbetering aanvankelijk, en een geheel | |
[pagina 474]
| |
herstel door den tijd zal worden bewerkt, moet zulks vooreerst door de achtingwaardige klasse der rijken en der gegoede ingezetenen worden daargesteld. Wanneer deze weldenkenden zich vereenigden, om hunne Artsen te verpligten, het recept bij den zieken ter tafel te laten liggen, zoude deze zwarigheid spoedig overwonnen zijn. Voorts moet het visitengeld van den Practicus behoorlijk geëvenredigd worden aan den fatsoenlijken stand, waarin de Geneesheer met alle regt eene eerste plaats bekleedt. Betaalt men met genoegen zes schellingen voor een consult met H.H. Advocaten of Procureurs en Solliciteurs, die ons daarvoor dikwijls niets dan een verloren proces of onbetaalbare rekeningen te huis zenden, dan moet ook de brave man, die, wanneer hij in gemoede en met kunde handelt, voor onze gezondheid zoo vaak als een bode des Hemels wordt aangemerkt, niet met het kruijersloon van éénen schelling worden afgezet, waardoor men hem noodzaakt op de geneesmiddelen eene ongeoorloofde winst te zoeken, en waaruit ook al het geknoei en de schande is voortgesproten. Een tweede middel berust bij de Heeren Apothekers. Deze moesten zich onderling verbinden, geene akkoorden met den Doctor te zullen aangaan, alle bestaande verbindtenissen dienaangaande te verbreken, en hunne medicamenten met eene behoorlijke winst den Doctor aan te rekenen. Verkiest deze dan volstrekt de kassier van zijne patienten te zijn, en zorgt hij voor eene goede liquidatie, dan zijn zij, voor een procent of wat, bevrijd van burger-bankroeten, en kunnen den Doctor naar genoegen zijne rekening aan den patient laten maken. Hierdoor zullen ook zij zich ontheffen van door hunne Confraters in andere plaatsen uitgemaakt te worden voor knoeijers en bedriegers; daar thans een Amsterdamsch, Haagsch of Leydsch Apotheker meerder achting heeft voor zijnen leerling, dan voor de grootste Ambtsconfrater uit Rotterdam. De Heeren Doctoren, eindelijk, moesten overeenko- | |
[pagina 475]
| |
men, hunne bossen niet anders dan met daartoe geschikte personen aan te vullen, geene gegoeden (en er zijn bossen, waarvan menschen, die zelve dienstboden houden, zich niet schamen leden te zijn) hoegenaamd aan te nemen, en dezulken, die er in zijn, zóó te behandelen, dat zij van zelve bedanken. Hierdoor zullen zij, die billijke aanspraak op dergelijke hulpzame inrigtingen hebben, gewaarborgd zijn voor eene prompte bediening, en zuivere, krachtige geneesmiddelen, die er dan zeer goed voor hen zullen overschieten, als zij niet behoeven verkwist te worden aan hunne gegoede, verteederde en daardoor meer ziekelijke stadgenooten. Ziet daar, Medeburgers, mijne gedachten over de Geneeskunde in onze Stad, wel onbewimpeld, maar tevens zonder met woorden, of aanwijzing van daadzaken, eenige hoegenaamde beleedigende bedoeling te hebben gehad, medegedeeld, alleen met den opregten wensch, dat het zoo achtingwaardig en voor de menschheid zegenrijk vak der Geneeskunde, in deszelfs bijzondere wijzigingen, door de daartoe bevoegde personen, en ook door dezen alleen, op eene behoorlijke wijze moge worden uitgeoefend, en der lijdende menschheid tot wezenlijken zegen, den beoefenaren tot ware eer verstrekke! M.D. |
|