| |
Dora en Alonzo.
(Vervolg en slot van bl. 389.)
Dora kwam in het klooster, en bevond zich aldaar zeer wel, in de zoete hoop eener spoedige verlossing. Zij was nu wel zulk een lief meisje, als ik er, na mij, aan elk braaf jongeling een toewensch; maar zij had toch twee zwakheden - zij vertrouwde de mannen niet al te veel, en zwijgen was hare zaak niet. Tot de eerste vereischten van haar kloosterleven behoorde eene vertrouweling, en haar hartsgeheim was het eerste, wat zij aan dezelve had mede te deelen.
Ongelukkig, echter, had deze nieuwe vriendin ook vele oude kennissen; onder dezen was donna elvira. Dezelve ontving het geheim van dora zoo warm uit het hart. Elvira - men weet immers, hoe de elvira's zijn, althans uit don juan - elvira geraakte buiten zichzelve, en wilde - ach! wat wilde zij al niet, vooral daar zij dit berigt juist op het tijdstip ontving, dat zij alonzo ongetwijfeld aan hare voeten verwachtte, daar hij, om die noodlottige brieven, thans zoo dikwijls bij haar kwam, en daar de omstandigheden van Koning filips gedurig benaauwder werden.
De elvira's zijn echter niet alleen driftig; zij zijn ook geslepen. Zij begreep weldra, dat zij met drift hier niets konde uitvoeren, maar wel met list. Het eerste, wat zij
| |
| |
deed, was, dat zij voor alonzo alles geheim hield, wat zij vernomen had; het tweede, dat zij die vertrouweling zorgvuldig onderwees, en haar eene aanzienlijke belooning beloofde, wanneer zij de ontvangene lessen getrouw en met beleid ten uitvoer bragt. Daartoe nu was het nonnetje een geschikt persoon.
Men bragt dien dag weder eene nieuweling in het klooster, die mooi genoeg was, om aanstonds de oogen aller zusteren tot zich te trekken, en zwaarmoedig genoeg, om die oogen te vestigen. ‘De arme agatha is voorzeker regt ongelukkig!’ zeide dora op een' avond tot hare vertrouwde: ‘wat mag haar wel deren?’ Daarvan wist de vertrouwde juist zoo veel als ik - namelijk niets; zij haalde de schouders op, en antwoordde met een treurig gelaat: ‘Wat zoude het arme kind anders deren, dan het gewone lot van onze liefste meisjes? Ongelukkige liefde. Arme agatha!’
Ongelukkige liefde! Op dit woord ontroert het hart van elk jong meisje. Dora wilde meer weten. De vertrouwde hernam zuchtende: ‘Het gaat haar, zoo als duizenden - ontrouw van dat meineedig geslacht. - - Maar vergeef - de geschiedenis moet geheim blijven!’ - en, hoe zeer dora ook aandrong, zij zeide geen woord meer - dat niet zeer moeijelijk is, als men niets weet. Onder het voorgeven van vermoeidheid, verwijderde zich het nonnetje, opdat de vonken, welke zij in het ontvlambaar hart van dora geworpen had, regt mogten glimmen.
Zij glommen ook maar al te wel. Dora lag lang slapeloos in haar bed, en toen zij eindelijk in slaap viel, zweefde voor hare verbaasde blikken - even als voorbij die van macbeth eene rij van koningen - eene rij van trouweloozen, en, even als gene allen naar banko geleken, zoo geleken deze allen naar alonzo. Dat was erg; maar, het werd nog erger.
In den vroegen morgen reeds was elvira in het spreekvertrek, en begeerde hare vriendin te zien. Deze kwam en verhaalde. Men was tevreden en nam nieuwe maatregelen. Dora had dezen morgen ook niets dringenders, dan voor hare vriendin haar met zorgen vervuld hart te openen. Zij zocht haar overal, en eindelijk ook in het spreekvertrek; elvira ging spoedig heên, en de vertrouwde stond verdrietig op. ‘Ik heb u gestoord,’ zeide dora; ‘maar ik
| |
| |
moest = ik werd onweêrstaanbaar tot u getrokken. Mijn hart! helaas, mijn arm hart! Maar vergeef mij, ik zie, ik heb u verdrietig gemaakt.’ - ‘Niet gij, mijne lieve!’ hernam de vertrouwde, ‘hebt zulks gedaan, maar het meisje, hetwelk gij zaagt henen gaan. - Zoo schoon, zoo bevallig, zoo verstandig, en toch - - helaas! wij vrouwen worden, in zekere betrekkingen, niet eerder wijs, vóór dat wij kinderen hebben, die reeds weder dezelfde dwaasheden kunnen begaan. Deze teedere ziel komt tot mij, zoo gelukkig als in het paradijs, om mij in vertrouwen te zeggen, dat sedert korten tijd een zeker jongman... en nog wel een krijgsman... helaas! zij merkt het onweder niet, hetwelk boven haar onschuldig hoofd zamentrekt.’ - -
Hoe meer de vertrouwde bleef steken, des te nieuwsgieriger werd dora. Te vergeefs! ‘Mijne tong is gesnoerd door een heilig woord,’ zeide de zuster, ‘en gisteren hebt gij nog ondervonden, dat ik zwijgen kan, als het graf.’ - Echter liet zij zich toch zoo veel ontglippen, dat juist die jongeling, dat juist die krijgsman elvira om liefde gesmeekt, haar hart getroffen, en haar eene eeuwige trouw ge zworen had. - ‘En zij gelooft dit, die ongelukkige!’ voer zij voort; ‘zij gelooft het, hoewel zij weet, dat hij nog onlangs hetzelfde gezegd heeft aan een ander gevoelig meisje, dat misschien, voor het vertrouwen op hem, zou willen sterven.’
‘Wie is die ellendige?’ riep dora, en verschrikkelijke voorgevoelens doorkruisten haar hart.
‘Verlang niets van mij, dat tegen mijnen pligt strijdt, mijne lieve! Elk geheim is mij heilig.’ - In het eerst verging dora bijkans van angst; toen nam zij een besluit. Dien avond scheen zij welgemoed, bezocht het lieve zusje, bood haar zoeten wijn en snoeperijen aan, en bragt, als toevallig, het gesprek weder dáár, waar zij hetzelve des morgens afgebroken hadden. De zwijgende betuigde op nieuw hare geheimhouding, schilderde echter zoo naauwkeurig, dat het origineel niet te miskennen was, en toen zij de uitwerking ontwaarde, ontviel haar, bij ongeluk, de naam van alonzo. Dora viel bijkans van zichzelve, en de vriendin zeide heel onschuldig: ‘U deert immers niets, mijne lieve? maar gij moest wat gaan rusten, mijn kind!’
Droevige nacht! Den anderen morgen ontving zij wel een
| |
| |
briefje van alonzo, een voorbeeldig teeder briefje; helaas! wat kon dit helpen? Dora recenseerde - zoo als andere lieden ook wel doen - volgens hare toenmalige zielsstemming, den schrijver; toen was het bedaarde - koud; het fijne - gedwongen; het hartelijke - geveinsd; het vurige - overdreven.
‘Eerlijke leporello!’ zeide zij tot den brenger, ‘hoe gaat het al zoo?’
‘God dank, zeer wel!’
‘Gij kent immers eene zekere donna elvira?’
‘Oh ja! kent gij die ook?’
‘Eenigzins - zij is thans ziek.’ -
‘Ziek? Wel neen! Dat moest ik immers ook weten.’ -
‘Ja, ja! gisteren is zij ziek geworden.’ -
‘Wat men niet al zegt! Dat is zuiver uit den duim gezogen - waarlijk! Gisteren morgen heb ik een' brief voor mijn' heer van haar gehaald; 's middags heeft hij bij haar gegeten, en 's avonds heb ik weêr een' brief daarheên gebragt.’ -
‘Voorzeker hebben zij thans elkander wel veel te schrijven!’
‘Dat moet wel zoo zijn! De brief, dien ik afhaalde, en die, dien ik wegbragt, waren beide mooi dik.’
‘En echter spreken zij elkander dikwijls.’ -
‘Dat moet wel niet toereikend zijn.’ -
‘Dat geheimzinnige in hun gedrag... niet waar?’
‘Dat is het juist, wat mij verveelt! Mijnheer is nooit zoo geweest. Heden heb ik een paar schoenen versleten, om al de schulden van mijn' heer te betalen. Dit is altijd een teeken van zijn vertrek geweest - maar ik hoor niets!’
‘Hoe? wat? zijn vertrek?’
‘Ja, ja! Den grooten koffer heb ik naar beneden moeten slepen; en hij zelf pakt in, en zoo in de stilte, dat ik razend zou kunnen worden - en daar ginds bij die donna gaat het even zoo. Toen ik, voor een oogenblik, daar kwam, dat was een loopen en een jagen, een opschikken en een voorbereiden - niet anders dan alsof er bruiloft zou zijn. Ik vroeg uit alle hooge en lage toonen - te vergeefs! - ik werd bovendien nog uitgelagchen.’
Dora was in vertwijfeling. Hoe verre was zij er van af, om het verband te vatten! Buiten het klooster, namelijk,
| |
| |
was het nog veel onstuimiger, dan in hetzelve. Dezelfde brief, dien leporello van elvira gehaald, en des avonds teruggebragt had, bevatte de tijding, dat Aartshertog karel naar Madrid op weg was - eene tijding, die pandolfo, elvira en alle Oud-Spanjaarden in de levendig ste vreugde, alle wijnkoopers, illumineerwerkers en kaarsenkoopers in de drukste bezigheid, alonza echter in de grootste verlegenheid bragt. Zijn Vorst moest de hoofdstad verliezen! hij zelf spoedig vertrekken! zijne beminde verlaten! en voor den partijzuchtigen, thans van blijdschap uitgelatenen papa kon de reden zijner vlugt nu niet langer verborgen blijven!
Dit bleef zij ook niet. Thans, daar het geluk zich voor de partij van karel scheen verklaard te hebben, brandde de partijzucht den ouden heer zoodanig op het hart, dat hij in het Kanonnenregt eene oproeping aan alle getrouwe Spanjaarden plaatste, om openlijk in rij en orde op te treden, de hoofden der tegenpartij te vatten, en dezelven, benevens de gouden sleutels der stad, voor des overwinnaars voeten te leggen. Daarover geraakte alonzo in drift; de heeren ontmoetten elkander - alonzo ontdekte zich - pandolfo raasde. ‘Heer!’ riep hij, ‘gij hebt mij een stuivertje te verdienen gegeven; hiermede vergelde ik u dit: zijt vrij! Maar hoor: voorleden maandag heeft onze onoverwinnelijke gebieder negenduizend soldaten van uwe partij doodgeslagen - dus zijt gij, sedert maandag, een hoogverrader en rebel - dus een lijfstraffelijk misdadiger - dus eo ipso buiten alle burgerlijke regten en wetten - dus, al waart gij met mijne dochter getrouwd, behoefde ik haar niet aan u te laten - dus nog veel minder, daar deze zaak onder ons geheel op woorden berust.’ - -
Alonzo liep in vertwijfeling henen en naar huis. ‘Leporello!’ riep hij, ‘pak het overige in, en bestel paarden!’ - ‘Waarheên?’ - ‘Tegen middernacht op den weg naar Portugal.’ - ‘Zij zal, zij moet mij volgen, de lieve, de getrouwe!’ Dus dacht hij, en snelde naar het klooster.
Courantiers, echter, hebben een' fijnen neus. Pandolfo had zich nog meer gerept - en wel insgelijks naar het klooster! Hier beval hij, dat, bijaldien een Officier, die er zoo en zoo uitzag, of een bediende, zoo en zoo gekleed,
| |
| |
mogten komen en naar zijne dochter vragen, men zulks haar niet zeggen mogt, ook niets schriftelijks van die heeren aan zijne dochter geven, veel minder haar met dezelven laten spreken. De Abdisse beloofde alles stiptelijk te volbrengen. Thans snelde de oude naar dondiego. Hij redeneerde aldus: ‘Vertrekt alonzo, dan krijg ik geene berigten meer, en mijn ambtgenoot steekt mij de loef af; dora echter, die geene partijliefde kent, huilt en jammert mij de ooren vol; dit moeten wij verhelpen door een dubbel huwelijk - tusschen de couranten en de jonge lieden.’
‘Mijn vriend!’ dus begon hij, ‘gij hebt de tijding van den intogt onzes gebieders ook vernomen? Gode zij dank! de oorlog is ten einde, en de vrede komt; maar, helaas! de nieuwstijdingen zullen zeldzamer worden.’
‘Daarover lach ik; mij zullen ze niet ontbreken,’ hernam diego schertsend.
‘Zoo waarlijk? Nu, wat ik zeggen wilde, vriend! de vrede heeft ook nog andere gevolgen; bij voorbeeld, de meisjes kruipen niet meer zoo vreesachtig in de hoeken. Het was bij mijne dochter ook anders niets dan vrees, wat haar in het klooster dreef; thans zien wij het. Zij is wel van eene groote deugdzaamheid; en hoor eens, dit mag ik zeggen, hoewel ik haar vader ben, zij is thans schooner dan ooit; zij is nog zoo wat gegroeid - verstaat gij mij - door het goede voedsel. Gij lacht? Ik had er niets tegen; maar zeker, zeker... Wat wilde ik ook zeggen? Ja, om weer op onze zaken te komen, wij konden dat veel gemakkelijker maken - door eene vereeniging, meende ik, zonder eenig nadeel. Om onze wederzijdsche inteekenaren te behouden, behoefden wij maar de tltels in elkander te smelten; bij voorbeeld: geketend Kanonnenregt, of Kogelregt. Het eerste zou niemand verstaan, het tweede zou doen lagchen - twee groote voordeelen voor het werk.’ -
Intusschen hoorden zij postiljons blazen, liepen naar het venster, zagen eenen statigen heraut tusschen de trompetters, volgden met verbazing dien trein, zagen, hoe hij voor het raadhuis stilhield, en vernamen - den bloedigen veldslag aan den Taag. ‘Hemel en aarde!’ riep pandolfo, en sloeg de handen over het hoofd zamen. ‘Onze onoverwinnelijke held zoo schandelijk overvallen, door eene handvol volks verstrooid en vernietigd, en die filips aan het hoofd van zijn leger
| |
| |
op weg naar de stad! o Mijn getrouw hart! en, o ramp! mijne welgemeende oproeping! ik ben verloren!’
‘Ja, dat zijt gij, heer!’ riep diego, en rekte zich zoo lang, en blies zich zoo dik op, als hij maar kon. ‘Gij weigerdet mij uwe dochter - ik weet zeer wel, waarom. Ik zweeg, tot dat het de regte tijd ware. Nu is hij daar! Mijn besluit is genomen; gij moet gefnnikt en zoo klein gemaakt worden als een mosterdkorrel, en dan verbrijzel ik u spelende.’ - Hierop ging hij spottend heên.
Alonzo was intusschen aan het klooster gekomen, en had gretig begeerd met dora te spreken. Dit werd hem ronduit geweigerd. Hij was geen nieuweling; hij liep naar huis, schreef, met al het vuur der ziel, wat zij weten moest, nam een fraai beursje met nog fraaijer goudgeld mede, en klopte nog eens aan de kloosterpoort. Toen hij de oude deurwachtster op hare muilen hoorde, stapte hij ter zijde, hield het beursje, zacht schuddend, voor het geopend schuifje, en eerst toen hij aan de vriendelijke stem ontwaarde, dat die kunstgreep werkte, trad hij ten voorschijn. ‘Zijt gij het weêr, lieve jonge heer?’ zeide de deurwachtster. ‘Het spijt mij, maar de Abdisse heeft het gestreng verboden - ik durf u waarlijk bij zuster dora niet aandienen.’
‘Dat is niet noodig,’ hernam alonzo. ‘Hoort gij, hoe dof het beursje klinkt? Niets dan goud. Dit alles is voor u, zoo gij dezen brief slechts overhandigt.’
‘Lieve jonge heer, dit is even gestreng vorboden; ik durf dien brief waarlijk niet overhandigen. Maar - wilt gij veroorloven? (Zij wreef het beursje beproevend tusschen hare vingeren.) Er wordt immers niets, strijdig met het zielsgeluk van dora, in dezen brief begeerd? Nu, dan kan men wel wat wagen! Ik meen dus:zuster dora heeft eene vriendin, waarvan zij onafscheidelijk is, en aan welke zij alle hare geheimen toevertrouwt. Aan deze moest ik den brief geven - dan ben ik der Abdisse niet ongehoorzaam; en deze mag hem verder bezorgen - dan is zij het ook niet, omdat het bevel alleen aan mij gegeven is.’
Wie was gelukkiger, dan alonzo? Hij gaf den brief en het beursje, en verwachtte niets zekerder, dan - waarom hij zoo vurig gesmeekt had - na eenige uren, langs denzelfden weg, en voor denzelfden prijs, een gunstig antwoord te ontvangen.
| |
| |
De arme briefschrijver! De deurwachtster deed wel haar best; zij maakte eene breedsprakige inleiding bij de vertrouwde, en gaf den brief niet eerder over, vóór dat zij dezelve ter bezorging genegen vond. Het verstaat zich echter van zelve, dat deze vriendin hem, in stilte, in duizend stukken scheurde. Het werd avond. Alonzo hield zich in eene dier voorsteden verborgen, waar men van de groote verandering in de staatzaken niets wist, eensdeels om de verraders te ontwijken, anderdeels om nader bij het antwoord zijner beminde en bij den weg naar Portugal te zijn. Hij ging naar het klooster - de deurwachtster had geen antwoord. Hij schreef nog dringender; die brief had hetzelfde lot, en het boosaardig bedrog der getrouwe vriendin kon des te gemakkelijker verborgen blijven, omdat dora dien avond - zoo als wij aanstonds hooren zullen - niet meer in het klooster was. Mismoedig stapte alonzo in het rijtuig, en vertrok naar zijne bloedverwanten in Burgos, tot dat hij van zijnen - zoo als hij toen meende, ongelukkigen - Koning berigten mogt ontvangen.
Kan men zich nog grooter verdriet verbeelden? Pandolfo ondervond het. Het gemeene volk, dat zich altijd tot denzulken keert, die overwinnend over deszelfs hoofd stapt, trok schreeuwend door de straten, dreigde de vrienden der oude regering met galgen, en bewees de voorkeur der nieuwe regering met ijzeren bouten. Pandolfo liep bij alle lieden van aanzien rond, om te vragen, of de overwinnaar eenen courantschrijver, zoo als hij was, wel zou doen hangen of braden? - hij vroeg, hoewel hij wist, dat die heeren van de zaak zoo weinig wisten als hij. Eindelijk wees men hem naar den Kommandant van de stad. ‘Wees gerust,’ zeide deze zeer goedhartig tot hem. ‘Ik ben verzekerd, dat geen Vorst ter wereld van u en uwe couranten de minste kennis draagt, en ook nooit daarop letten zal.’
Dit was een doodsteek voor den ouden. Het vertroostende van dit antwoord geloofde hij niet; voor zoo nietsbeduidend te worden verklaard, dit kon hij niet verdragen. Wanhopend ging hij naar huis, en sloot zich in zijne kamer op; toen werd hem de courant van diego, voor den volgenden dag, nog nat van de pers, gebragt, welke eerst den nieuwen overwinnaar een herhaald welkom toejuichte, vervolgens alle de aanspraken bevatte, welke dien avond op den
| |
| |
schouwburg zouden plaats hebben, dan eene menigte opschriften, welke bij de algemeene verlichting der stad zouden pronken; dit alles met diego's naam geteekend - en, wel is waar, reeds vooraf voor den intogt des Aartshertogs karel vervaardigd - en eindelijk, onder den titel: Hoe zal hij ze vinden? met eene kluchtige schildering van den invloed eindigde, welken deze gelukkige gebeurtenis op de aanklevers van de tegenpartij zoude maken - waarbij dan allerlei luimige en tastbare uitvallen op onzen ouden en zijns gelijken de gelukkigste waren.
Het blad ontglipte pandolfo's bevende hand; hij zonk neder op eenen stoel, en werd door eene beroerte getroffen; en, daar de natuur meestal die leden het eerst straft, welke het meest gezondigd hebben, zoo verlamden zijne tong en zijne regterhand. De buren kwamen; zij konden hem niet begrijpen; zij haalden dus de dochter uit het klooster.
De goede dora vergat haar eigen leed, om den armen papa regt liefderijk op te passen. Vergeefs! De dag kwam aan; op alle straten verhief zich het gejuich; toen kwam de aanval weder, en verlamde de geheele regter zijde. Toen nu filips binnentrok, voorbij het huis van pandolfo, waar juist eene schaar toonkunstenaars geplaatst was; toen deze nu, op leven en dood, bliezen en speelden, terwijl het volk luidkeels schreeuwde: ‘Leve! leve!’ toen - stierf de arme man, en de tranen der goede dochter konden hem niet weder doen ontwaken.
De overwinnaar had de voorzigtigheid, overal, waar hij kwam, de kassen en de posterijen in beslag te nemen, opdat van alles, wat hem betrof, niet eerder kennis tot het publiek kwame, vóór dat hij zelf goedvond die te geven. Dit deed hij thans met zoo veel te meer zorgvuldigheids, daar hij wist, dat in Madrid de kassen en de tegenstrevers talrijk waren. Vanhier dan ook, dat alonzo eenige weken in Burgos was, vóór dat hij tijding kreeg van den gelukkigen ommekeer van zaken. Thans vloog hij terug, om zich aan de voeten van zijnen Vorst en in de armen van zijn meisje te werpen; want hij dacht, dat de oude heer nu geene zwarigheden meer konde maken - hetwelk dan ook het geval was.
Hij kwam aan het klooster; men gaf hem berigt van pandolfo's dood, en van dora's intrek in haar huis; daar- | |
| |
henen begaf hij zich nu, en trad binnen, zoo als de Koning in hamlet - met één vrolijk en één treurend oog. Dora stond juist voor den spiegel, om uit eenige modellen van rouwhoeden dien uit te zoeken, welke met hare droefheid het voordeeligst strookte; toen zag zij alonzo - hare tranen vloeiden, en teedere verwijtingen volgden. De minnaar begreep er geen woord van, en vreesde reeds, dat de smart eenen zekeren invloed op het denkvermogen van zijne vriendin had gehad - toen zij elvira noemde, hij dezen naam als eenen draad opvatte, en aan denzelven allengskens den geheelen zamenhang harer verwijtingen vastknoopte. Hoe ontroerd waren zij beiden! hoe hartelijk schouken zij elkander vergiffenis! hoe teeder betreurden zij, dat de diepe rouw hen noodzaakte, hunne vereeniging nog een half jaar uit te stellen!
Op den laatsten dag van dit half jaar, echter, kwam hunne verbindtenis des te gelukkiger tot stand. Don diego had, onder allen, het schoonste bruilostsdicht ingeleverd, opdat alonzo hem den nieuwen Koning mogt aanbevelen, wanneer men iemand tot schrijver van eene nieuwe hofcourant mogt zoeken. Elvira, op den naam alonzo verliefd, wreekte zich van hem - in de armen van een' zijner naamgenooten. |
|