mer schijnt eigen te zijn, dan eenen cesar. Daarbij smijt zijne Majesteit gedurig met krijgshaftige spreekwijzen om zich henen, als: foudre! bougre! diable! ventre gris! enz. en men zegt, dat hij nu en dan zoodanig van woede overvallen wordt, dat hij de vallende ziekte krijgt, waarover dan de geheele Hel in oproer geraakt.
Zijne Majesteit scheen eenen onrustigen nacht te hebben gehad, en in geene goede luim te zijn. Zijne kleur speelde van het zwavelgele in het dondergroene; zijn voorhoofd was in verschrikkelijke plooijen gefronst; zijne oogen wierpen bliksems in het ronde. Naauwelijks, echter, deed Hoogstdezelve den mond open, toen de geheele Hel applaudisseerde, en eene menigte snelschrijvers, kourantiers en diplomatici bragten de gewigtige duivelswoorden als orakelspreuken in hunne portefeuille, en lieten ze daarna als draken (vliegers) in de lucht rijzen, welke aanstonds in werkelijke vuurspuwende draken veranderden, en eenen geweldigen stank in de Hel verspreidden.
‘C'est tout comme chez nous,’ zeide ik tot mijzelven, en nam een snuifje.
Hierop werd ik door eenen gestaarten ceremoniemeester voorgesteld, en overhandigde mijne geloofsbrieven en brieven van aanbeveling. Naauwelijks had zijne helsche Majesteit dezelven ingezien, toen Hoogstdeszelfs gelaatstrekken in ééns opklaarden.
‘Sacre mille diables!’ begon hij, terwijl hij zijnen mond tot eenen vriendelijken grijns trok en eenige malen hemde, (want hij was geweldig verkouden) ‘voila une ambassade de notre aimable cousin et allié. Soyez le bien venu!’
‘Bien venu!’ brulde de Hel hem na; want, tusschen twee haakjes, de Fransche taal is ook hier de taal van het hof. De Duivel vernam nu, met eene ongemeene teederheid, naar het welzijn van mijnen doorluchtigen Heer, en uitte tevens den wensch, een rendez-vous met uwe Majesteit te mogen hebben, waarbij hij Hoogstdenzelven, schertsenderwijze, eenen duivelskerel noemde, en daardoor het teeken tot een algemeen schaterlagchen onder de hovelingen gaf.
‘Haal mij de Duivel!’ viel ik hem in de rede, zonder te bedenken, dat ik den Duivel zelv', in eigen' hoogen persoon, voor mij had - ‘waarlijk, mijn Heer, de Keizer kameleon de Krijgshaftige, zal het zich tot eer rekenen, uwer