| |
Dora en Alonzo.
En toen ik opmerkte, dat mijn hart vol verdriets was over hetgeen ik op aarde zag, en niet veranderen kon, toen keerde ik mij om, en lachte.
salomo.
Wij weten, dat sedert eenigen tijd de verhalers van goeden smaak zoo gaarne de vlugt der zwaluwen van niet goeden smaak volgen; zij trekken naar Spanje, of ten minste naar Italië. - Voorzeker eene der thans heerschende opwellingen van zuivere vaderlandsliefde!
‘Wat onsterflijk in den zang wil leven,
Moet in 't leven-zelf vergaan -’
| |
| |
Dus heeft men in schiller gelezen, en men ontvlugt dichtend het vaderland, opdat het niet levend in duigen valle. Om nu te bewijzen, dat ik ook vaderlander ben, zoo goed als anderen, moet ik nu en dan wel eens naar het land vlugten, waar de citroenen bloeijen.
Gelukkiglijk echter vindt men daar niet alleen citroenen, maar ook oude liefdegevalletjes, waarmede een verhaler zich even goed als met gene kan verkwikken en - verkoelen. In zoodanig een werk, dat ik voorzeker zoude noemen, ware niet het titelblad van gemeene wezens doorknaagd, vond ik het volgend aandoenlijk verhaal; - zoo iets te verzinnen, zoude ik niet wagen. Ik kan het mijnen lezeren te gereeder mededeelen, daar het voorzeker aan drie hunner hoofdwenschen voldoet: het beleedigt noch de goede zeden, noch den goeden smaak; het heeft zoo veel natuurlijks, als - wij zelven; het is zoo kort, dat men hetzelve bij het ontbijt kan uitlezen. Om deze redenen, en vooral om de laatste, hoop ik, dat dit verhaal zal gelezen worden, zelfs van hen, die hetzelve recenseren.
Ten tijde van den Spaanschen Successieoorlog kende geheel Madrid den eerzamen en deftigen don pandolfo di plampino - niet omdat hij een aanzienlijk persoon was, maar omdat hij aanzienlijke zaken deed, en eene mooije dochter had. Pandolfo was eigenlijk een regtsgeleerde, maar hij had zich in zijn leven even weinig met het regt als het regtdoen opgehouden; zijne bezigheid was het bestuur over eene soort van Industriekantoor, alwaar aan jonge wachtende erfgenamen en andere uitziende lieden, tegen eene voldoende erkentelijkheid, geld gegeven werd. Thans borst de oorlog uit, en de vijand kwam. Al gelooft men ook niets meer, men zal thans toch wel het volgende gelooven: wanneer de vijand komt, gaat het geld heên, de bezigheden slapen, de partijzucht waakt, de leeftijd vervalt, maar - de couranten bloeijen.
Onze pandolfo wist van alles gebruik te maken. Hij sloot het geldbureau en opende een courantenkantoor. In hetzelve publiceerde, verkocht, ontwierp en schreef hij zijn dagblad: Het Kanonnenregt - en dit blad had een tijdlang veel aftrek. Hij hield niet van die zachtaardige staatkunde, die met alles te vreden is, noch van dien wellevenden cou- | |
| |
rantenstijl, die alles huldigt, wat bovendrijft; hij koos stout en sterk partij, en wel de partij de oude Oostenrijksche regering. Allengskens vereenigde hij zich ook zoodanig met zijn onderwerp, dat hij daarin verward raakte, en op den naam alleen van Koning filips den V de koorts kreeg.
In den oorlog zijn de vrouwen tot last. Don pandolfo besloot dus, zijne mooije dochter dora uit te huwelijken. Een jonge vrijmoedige schreef een soortgelijk, maar nog heviger nieuwsblad - De Kartetskogels genaamd, en schoot daarmede tegen Koning filips en tegen buurman pandolfo. Wien men niet denkt te overwinnen, dien biedt men een verdrag aan. Don diego (zoo heette die geduchte collega) had meer levendigheid, en bovendien vernuft; te huis beefde pandolfo, in de stad schimpte hij, bij diego bood hij de hand van vriendschap aan. De twee heeren, die elkander eerst gekwetst hadden, genazen elkander nu weêr; men prees en schreef elkander af, en men vergat nooit, tusschen twee haakjes er bij te voegen: ‘uitmuntend verhaald in het Kanonnenregt,’ ‘voldingend bewezen door de Kartetskogels,’ enz. zoo dat het geëerd publiek nu genoodzaakt was, twee couranten te koopen, om er ééne te hebben.
Verwondert men zich over dezen vrede? Dat gebeurt altijd, zoo lang men de geheime overeenkomsten niet weet. Diego was op de schoone dora verliefd, en Papa had hem dezelve, als verbondszegel, tot vrouw beloofd.
De schoone dora had echter even weinig lust, om als zegel te worden gebruikt, als de eene of andere Prinses; en sedert een jong, gekwetst Officier, don alonzo, tegenover haar in kwartier lag, was al haar lust geheel vervlogen. De meisjes wisten veel van zijne heldhaftigheid te vertellen - dora leerde hem hoogachten; zij zag dien bloeijenden jongeling, helaas! met een' omwonden arm wandelen - zij moest medelijden met hem hebben; bij gelegenheid van een volksoproer was hij, met levensgevaar, de beschermer der buurt - zij moest hem eereu; zij vond in hem het vrolijkst, aangenaamst en onderhoudendst gezelschap - zij moest hem beminnen. De gewaarwordingen van alonzo waren tot dezelfde hoogte geklommen, hoewel langs andere wegen; hij beminde de schoone dora met drift, en het ontvangen bevel, om zich weder bij het leger te vervoegen, deed beiden
| |
| |
de belijdenis hunner liefde en de eeden van eeuwige trouw over hunne heete en bevende lippen vloeijen.
Hoe gelukkig waren zij, tot dat alonzo het: ‘Vaarwel!’ moest uitspreken. ‘Wanneer zien wij elkander weder?’ vroeg dora met tranen in de oogen. ‘Ik ben bekend bij mijnen Vorst,’ hernam alonzo; ‘hij waardeert mij. De fortuin zal hem niet altijd ongunstig zijn; hij kal zegepralen; hij zal den gouden vrede weder in het vaderland brengen. Ja voorzeker, dat zal hij, mijn goede, edele filips!’
‘Filips? Koning filips?’ riep dora, doodelijk verschrikt: ‘Hemel! nu herinner ik mij eerst, dat gij hem dient. Mijn vader haat hem en zijnen geheelen aanhang. Nu, helaas, nu is alles gedaan!’ Alonzo begreep dit ook; en welke uitroepingen, welke echtzuidelijke duo's hoorde men nu!
Weldra werden zij door het binnentreden van leporello gestoord. ‘Wat brengt gij?’ sprak alonzo. ‘Dezen brief, Mijnheer! Een courier van uw Regiment heeft dien gebragt.’
De brief wordt geopend. Welk een lichtstraal in dien akeligen nacht! Alonzo krijgt bevel in Madrid te blijven, voor zekere geheime bezigheden. Hij neemt zijne maatregelen, verbergt voor een ieder zijne gehechtheid aan Koning filips, en, om zijne Spaansche trouw niet te kwetsen, spreekt hij in het geheel niet over staatzaken. Hij tracht tot pandolfo, van eene andere zijde, te naderen, daar hij, juist genoeg, dus redeneert: ‘Die man heeft langen tijd en altijd geld geteld; dat maakt de handen ruw en morsig - maar de ziel ook. Ruw is hij; hij zal dus ook gierig zijn. Ik heb middelen; die moet ik doen gelden.’
Hij legt een bezoek bij den ouden af; verhaalt, hoe hij, als soldaat, binnen weinige weken misschien vele honderde uren verwijderd moest zijn, en dus, vooral in zulke drukkende tijden, niets noodiger had dan een braaf man, die met geld en regt wist om te gaan, en wien hij de beheering zijner aanzienlijke bezitting met een vol vertrouwen kon overgeven. De oude watertandde reeds, en, als een voorsmaak, wreef hij zijnen regter voorsten vinger aanhoudend snel en zacht tegen den duim. Met honderd buigingen volgde hij alonzo naar deszelfs woning, om, door eigen aanschouwing der stukken, zich aanstonds midden in de zaak te plaatsen.
‘Dat gaat goed,’ dacht alonzo, binnentredende. Hij
| |
| |
ging in een tweede vertrek, om de stukken te halen; pandolfo bleef in het eerste. Courantschrijvers hebben met meisjes ten minste ééne gelijkheid: pandolfo zag in het ronde, en zijne oogen vielen eindelijk op den geopenden lessenaar. Hier lag een open brief, wiens plaatsteekening hem zoodanig in vuur zette, dat hij reeds de hand naar denzelven uitstrekte, toen alonzo terugkwam. Er stond, namelijk, bovenaan: Hoofdkwartier van den Aartshertog karel te Salamanca. - ‘Don alonzo heeft geheime bezigheden in Madrid, spreekt nooit over staatzaken, althans niet tegen Oostenrijk - en nu deze brief; het een verklaart het ander - het kan niet missen’ dacht don pandolfo.
Hij maakte nu eene nog diepere buiging, toen alonzo binnentrad. ‘Het is geen wonder,’ dus begon hij, na allerlei omwegen, ‘dat een heer, die zulk een mooi fortuin bezit, ook connexies heeft, waardoor hij, nu en dan, van de ontwerpen der oorlogvoerende mogendheden.’ ... Toen alonzo hem hierop ernstig aanzag, wendde hij in eens den steven. ‘Ik meen maar zoo! Niet uit persoonlijk belang - ach hemel! welk braaf man zou thans aan zoo iets denken? maar slechts, omdat men, door zekere verbindtenissen, het lieve vaderland dikwijls dienstiger kan zijn, dan door openlijken strijd.’.... Alonzo begreep hem; zijne heldentrouw blaakte; hij werd driftig; hij sprak - wat hielp het hem? Hoe meer hij poogde, te schijnen, wat hij was, des te meer werd pandolfo overtuigd, dat hij was, wat hij scheen. ‘Laten wij het daarbij,’ zeide de oude grimlagchend. ‘Gij krijgt dikwijls brieven uit het leger van den Aartshertog karel, dien God behoede! Gij krijgt die - ik weet het! ik heb bronnen, die men bij mij niet zoekt. Gij bloost, waarde Heer en Meester! waarom toch? De geheele wereld weet, een courantschrijver moet kunnen zwijgen. Geef mij de hand, edel man! - zoo! En nu vertrouwen tegen vertrouwen! Ziet gij - mijn blad houdt zich voornamelijk staande door de bijgevoegde artikels van geheime briefwisseling, uit alle oorden der wereld gedagteekend. Onder ons gezegd: ik maak dit alles zelf! Over eenige misvattingen, al vielen zij ook wat grof uit, leest het publiek henen, heeft dezelven reeds vergeten, wanneer ze opgehelderd worden, of lacht over mij en mijne nieuwstijdingen; maar dit doet geen nadeel aan mijn blad: het tegendeel! Allengskens, echter, begin ik overtuigd
| |
| |
te worden, dat, wanneer men een tijdlang geheime brieven heeft laten drukken, men er toch nu en dan wel eens een moet hebben. Ook de diepste bron wordt uitgeput. Gij nu krijgt dikwijls tijdingen uit het Oostenrijksch leger. Betoon dus eene weldaad aan uwen dienaar; vertrouw mij het een en ander geheim, opdat ik het naderhand mijnen lezeren ook weder in stilte toevertrouwe!’
Met de briefwisseling van don alonzo was het dus gesteld: Zijn vader, die nog niet lang dood was, had eenen ouden vriend aan eenen Overste in dienst van den Aartshertog; en deze Overste had eene jonge nicht, donna elvira genaamd. De oude heeren hadden deze jonge lieden voor elkander bestemd; elvira werd op alonzo verliefd, en deze, uit beleefdheid, geliet zich zoo, tot dat hij dora leerde kennen. Elvira en haar oom konden deze verbindtenis niet vermoeden; zij geloofden zeker, dat slechts gehechtheid aan de partij van filips de verwijdering van alonzo veroorzaakte. De Overste schreef dus dikwijls aan zijne nicht over staat- en krijgszaken, welke thans ten voordeele van karel stonden; en elvira, welke welstaanshalve nog altijd door alonzo bezocht werd, bleef niet in gebreke, hem deze brieven mede te deelen, om hem, door eigenbelang, tot de partij van haren oom, en tevens tot haarzelve, over te halen. Dit, lieve lezers, geheel onder ons!
Zoo bedrukt de getrouwe alonzo bij deze tijdingen ook was, wanneer hij aan zijnen meester, zoo opgeruimd werd hij, wanneer hij daarbij aan zijne meesteres dacht; want de mededeeling dezer tijdingen maakte den ouden zoo week als was. Met de eerste tijding van den beroemden veldslag bij Saragossa in zijne hand, vroeg hij om de schoone dora; en het leed geen twijfel, dat pandolfo liever tien dochters dan éénen zoodanigen brief zou gemist hebben. Met blijdschap gaf hij zijn woord; hij gaf het echter niet zonder een groot maar. ‘Don diego,’ zeide hij, ‘mijn verd ... collega en mijn zeer waarde vriend, heeft mijne toestemming reeds vroeger.’
‘Gij hebt reeds zoo menig woord, in het openbaar, moeten herroepen; waarom dan dit niet, in het bijzonder?’
Ach! indien het niets anders ware! maar dan rigt hij zijne kartetsen tegen mij.’
| |
| |
‘Met zulk eene lading, als ik hier in de hand heb, keert gij hem af’ -
‘Voor den.... ook! Geef maar hier! Zoo die mensch maar niet zulk een onbeschaamd vernuft en zulk eene verwenschte kracht bezat! - Weet gij wat? beginnen wij het aldus: Dat dora hem niet zeer genegen is, weet ik. Nu zal ik zeggen, dat zij haar besluit genomen heeft; dat eene zekere vrome neiging haar dringe, niet te willen trouwen; dat zij eene non wil worden; en dat ik, als een eerlijk Christen, haar zulks toch niet mag beletten. Ik besteed haar een tijdlang in den kost in het Ursuler klooster - men weet buitendien niet, wat tegenwoordig, bij die vele doortogten van troepen, met de meisjes te beginnen. Diego moet mijne redenen eerbiedigen, en aftrekken; hij is van een verliefd gestel; vóór dat twee maanden verloopen zijn, heeft hij eene andere vrijaadje; wij komen uit ons schuilhoekje weder ten voorschijn, ligten ons nonnetje den sluijer weder op, en gij geleidt het naar het altaar. Vindt gij dit goed? Niet waar, wij courantschrijvers weten ons altijd te dekken?’
Alonzo en dora waren verheugd; diego vertoornd, maar stil; pandolfo wist zijn geluk niet hoog genoeg te schatten.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|