| |
| |
| |
Waarneming, omtrent het schreijen van een kind, onder de verlossing, terwijl slechts het hoofd geboren was; eene bijdrage tot de geregtelijke geneeskunde.
Door J. Veenhorst, Med. Dr. te Zuidbroek.
Of het mogelijk zij, dat een kind, onder de verlossing, wanneer slechts het hoofd geboren is, terwijl het zich met de borst en de overige deelen nog binnen het moederlijke ligchaam bevindt, kan ademhalen, is eene vraag, welke misschien kan schijnen naauwelijks meer in aanmerking te komen, sedert camper geleerd heeft, dat het kind, om te kunnen ademen, niet alleen met het hoofd, maar met de borst en den buik, tot aan de heupen, moet ter wereld zijn gebragt. Op het gezag toch van dezen beroemden vaderlandschen geleerde, is dit gevoelen vrij algemeen aangenomen, zoo zelfs, dat velen daarop hunne geregtelijk-geneeskundige leerstellingen, tot dit stuk betrekkelijk, omtrent de kenmerken van het leven en den dood des kinds, bij verdachten moord, gegrond hebben. Onder dezen noem ik alleen metzger, die, in zijne Geregtelijke Geneeskunde, § CCCX en CCCXLIII, ook op dit gevoclen de proeve der longen vestigt; omtrent de waarheid van hetwelk hij zoo overtuigd is, dat hij onbewimpeld elken oplettenden en waarheidlievenden vroedmeester vraagt, of hij verklaren kan, een kind in den eigenlijken zin te hebben zien ademen, en dadelijk hooren schreijen, voordat het boven de heupen of geheelenal geboren was? Hij voegt er bij, dat men had mogen denken, dat niemand meer met het oude, tegengestelde gevoelen zoude zijn voor den dag gekomen, gelijk nogtans door hunter en osiander geschied is.
Ik heb mij, uithoofde van het belang, hetwelk er in deze zaak, vooral in een geregtelijk-geneeskundig opzigt, gelegen is, verpligt geoordeeld, de volgende waarne- | |
| |
ming, als hiertoe, mijns oordeels, regtstreeks behoorende, mede te deelen.
Verzocht zijnde, de vrouw van D.N., te Noordbroek, die voor de tweede keer zwanger was, in hare verlossing bij te staan, bevond ik op den 2 Januarij 1817, des avonds ten half zeven ure, het orificium uteri ter grootte van meer dan een gulden geopend, staande hetzelve gekeerd tegen de holte van het os sacrum; deszelfs randen waren dun en zacht, terwijl het hoofd zich in het bovenbekken liet waarnemen. Bij den voortgang van den arbeid daalde hetzelve geregeld, schoon langzaam, in het kleine bekken neder. In dezen toestand duurde het tot omtrent elf ure, wanneer de vliezen eensklaps door het liquor amnii werden gespannen, waarna dezelve bij het eerstvolgende wee borsten, en er zich eene groote hoeveelheid van het gezegde vocht ontlastte. Het hoofd was nu in eene zeer natuurlijke ligging geplaatst. Na verloop van een kwartier uurs, werd hetzelve doorgeperst, en, weinige oogenblikken daarna, hoorde ik het kind vrij sterk schreijen. Ik oordeelde, in dezen toestand, de verlossing zoo spoedig mogelijk te moeten voleindigen, en beproefde dit door eene zachte trekking te doen. Dit evenwel niet gelukkende, besloot ik, ter verkrijging van meerdere ruimte voor den doorgang der borst, de armen eerst te ontwikkelen.
Hiermede bezig zijnde, werd het kind, door eene sterke vlaag, tot over de schouders voortgeperst; ook nu kon ik, door eene zachte trekking, onder het volgende wee, het kind niet doen geboren worden. Daar het mij, in dit geval, op nieuw zeer moeijelijk viel de armen voor te brengen, plaatste ik mijne beide voorste vingeren, bij wijze van hamuli, over de schouders van het kind, en bragt hetzelve, door eene vrij sterke trekking, tevens geholpen door een wee, levend ter wereld. De placenta volgde spoedig, en gemakkelijk; het bekken dezer vrouw was, in evenredigheid van de zwaarte des kinds, niet ruim.
| |
| |
Ik heb het geheele beloop der verlossing hier opgegeven, ten einde men te beter in staat zoude zijn, om over de straks voorgestelde zaak te kunnen oordeelen.
Indien wij nu op onwedersprekelijke physiologische gronden aannemen, dat, bij het schreijen, de lucht niet slechts de longen moet binnendringen, maar ook, met eene meer of minder sterke kracht, uit dezelve moet worden teruggedreven, dan zal men wel niet behoeven te twijfelen, of hier inderdaad eene volmaakte ademhaling hebbe plaats gehad. Zoo het den eenen of anderen nog bedenkelijk mogt voorkomen, of ik hier misschien aan misleiding ben blootgesteld geweest, zoo kan ik hier bijvoegen, dat eenige omstanders, die de barende met mij bijstonden, ook dat schreijen des kinds even duidelijk hoorden; terwijl men voorts ligtelijk beseffen zal, dat ik ook, door de opvolgende belemmeringen in de verdere verlossing, en de omstandigheden, welke, gelijk uit de waarneming blijkt, met derzelver voltooijing gepaard gingen, volkomen tegen allen zelfbedrog beveiligd was, dat, namelijk, toen het kind schreide, geene andere deelen, dan het hoofd, zich buiten de geboorte bevonden. Ik kan dus de boven opgegevene, door metzger afgevorderde, gemoedelijke verklaring zonder bezwaar en gerustelijk met ja beantwoorden.
Mijn geachte vriend, de Heer a. numan, Med. Dr. en Vroedmeester op het Hoogezand, verhaalde mij, dat hem, vóór korten tijd, een dergelijk geval was voorgekomen, waarin het kind, zoodra hetzelve met het hoofd geboren was, een hoorbaar schreijend geluid gaf, terwijl het, na eenigen tegenstand, binnen weinige oogenblikken geheel doorschoot. Ik zoude hier eene gelijke waarneming van een' anderen mijner ambtgenooten nog kunnen bijvoegen.
Wat nu het besluit betreft, hetwelk hieruit voor mijn oogmerk kan afgeleid worden, hetzelve komt hierop neder: dat de zekere en duidelijke teekenen van plaats
| |
| |
gehad hebbende ademhaling, bij een jonggeboren, dood kind, op zichzelve niet kunnen beschouwd worden, als in zich bevattende het zeker en uitsluitend bewijs, dat hetzelve buiten de moeder geleefd hebbe, en dat zulks den geregtelijk-geneeskundigen, in voorkomende gevallen, vooral van verdachten kindermoord, in zijne uitspraak ten uiterste behoedzaam moet maken. Wie toch kan er aan twijfelen, of, in soortgelijke gevallen, als het door mij aangevoerde, het kind, in dien toestand, bij een langdurig verwijl der volkomene verlossing, door de beklemming, waarin de borst zich moet bevinden, zal kunnen stikken? Zullen dan niet hier, na den dood, de teekenen van verrigte ademhaling moeten worden waargenomen, met afwezigheid van zoodanige omstandigheden, als dezelve, in andere gevallen, meermalen twijfelachtig maken? Ik oordeel zoodanig geval des te mogelijker, indien wij ons den toestand voorstellen, waarin de, bij toeval aan zichzelve overgelatene, of ook zelfs de met opzet heimelijk barende, vrouw van de noodige hulp ter bespoediging der verlossing verstoken is; wanneer, het hoofd geboren zijnde, de verdere verlossing, door de hier noodzakelijk plaats hebbende uitzetting der borst, eene ongunstige plaatsing der schouders, slingering van den nervus umbilicaris, of welligt door andere oorzaken, een' korteren of langeren tijd, wordt tegengehouden. Wordt nu evenwel dezelve, vroeger of later, door de krachten der natuur volbragt, groot is de kans, dat het kind dood geboren wordt; maar wie zal dan uit de teekenen van verrigte ademhaling op zichzelve bepalen, of dezelve reeds vóór of na de volkomene geboorte hebbe plaats gehad? Hier komt bij, dat deze toestand voor het kind zeker als een der gevaarlijkste, waarin hetzelve zich bevinden kan, te houden is, dewijl toch, wanneer de lucht eenmaal tot in de longen is doorgedrongen, en deze daardoor zijn uitgezet, de omloop door den nervus umbilicaris geheel onregelmatig
wordt, en, zoo niet geheel, althans grootendeels, moet ophouden; en daar nu de ademhaling, of- | |
| |
schoon werkelijk begonnen, nogtans, door de beklemming der borst, niet dan hoogst onvolkomen kan worden voortgezet, is er altijd een dreigend gevaar voor het kind aanwezig, om binnen korte oogenblikken gesmoord te worden. De Heer numan deelde mij een geval mede eener zoodanige verlossing van een dood kind, welks hoofd eenigen tijd buiten de geboorte was geweest, terwijl het overige gedeelte des ligchaams, alleen uit gebrek van gepaste hulp, een tijdlang onverlost was gebleven; aan welke hulpeloosheid alleen de dood des kinds hier kon worden toegeschreven, dewijl er geene teekenen waren, dat hetzelve vroeger, of door andere oorzaken, gestorven was. Ik onthoud mij verder van alle beoordeeling der physische gronden, waarop men de onmogelijkheid der zaak in geschil heeft getracht te betoogen, oordeelende, dat de ondervinding in dezen boven alle bespiegeling te stellen zij, en dat dezelve boven allen ander gezag, hoe eerbiedwaardig op zichzelve, moet geacht worden. |
|