De voordeelige antwoorden.
Een Perzisch Koning werd op zekeren dag, dat hij zich met de jagt verlustigde, een' hoogbejaarden landman gewaar, die eenen notenboom plantte. Hij reed op hem toe, en vroeg, hoe oud hij was. De boer antwoordde: ‘Ik ben vier jaar oud.’ Een hoveling van het gevolg bestrafte hem, dat hij zich, in de tegenwoordigheid des Konings, zulk een ongerijmd antwoord veroorloofde. ‘Gij bestraft mij te onregt,’ hernam de grijsaard; ‘ik weet zeer wel, wat ik zeg; want de wijzen rekenen den tijd niet mede, dien de kindschheid, de slaap, de dwaasheid en wereldsche zorgen den mensch ontrooven: ik beschouw alzoo den tijd alleen als mijn' waren ouderdom, dien ik in de vereering der Godheid en in de vervulling der pligten jegens den naasten beleefd hebbe.’ - De Koning, vol verwondering over deze juiste redenering, maakte daarop de aanmerking, dat hij niet konde hopen, de boomen, die hij plantte, groot te zien. - ‘Dat is waar,’ hernam de boer; ‘maar, dewijl anderen voor ons geplant hebben, hetgeen ons vruchten geeft, is het billijk, dat ook wij wederom voor anderen planten.’ - ‘Voortreffelijk!’ riep de Koning; waarop de schatbewaarder (gelijk, wanneer de Monarch iemand luide zijne goedkeuring te kennen gaf, de gewoonte was) den ouden man duizend goudstukken ten geschenke gaf. De schrandere boer, terwijl hij dezelve met eene diepe buiging aannam, zeide: ‘Anderer luiden boomen, mijn Koning! bereiken eerst in veertig jaren hunnen vollen wasdom; maar de mijnen dragen vruchten, zoodra zij geplant zijn.’ - ‘Bravo!’ riep de Ko-