Grootsche erfmaking.
Eene bedelaresse, bekend onder den naam van groote Els, wier echtgenoot, of, gelijk bij landloopers veelal het geval is, de haar in de armen geloopen man, als dief was opgeknoopt, vermaakte, bij formelijk testament, aan hare drie dochters deze nalatenschap: ‘Eerstelijk schent ik mijner oudste, zeer geliefde dochter het Vorstendom Nassau-Siegen; mijner tweede dochter vermaak ik het Vorstendom Nassau-Dillenburg; en mijner derde laat ik ná de Graafschappen Witgenstein en Berleburg: met dien verstande nogtans, dat geene van haar zal vermogen de grenzen van eene der anderen te overschreden.’ En deze erfmaking werd door de dochters werkelijk in bezit genomen zoo wel, als zorgvuldig nagekomen. Wie der lezeren de vrouw voor krankzinnig, of wel de zaak zelve voor logenachtig mogt willen verklaren, die wete, dat deze teedere moeder onder hare kinderen hiermede het bedelregt in opgemelde drie heerschappijen had verdeeld.