Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 189]
| |
Ja, Neêrlands taal is een trezoor,
Welks schatten, met ondoofb'ren gloor,
Den nagebuur in de oogen stralen;
Waarin de deugden, moed en kracht,
De blanke trouw en de eenvoud pralen
Van 't onverbasterd voorgeslacht.
Dit heiligdom van 't vaderland
Werd door uw' zegenrijke hand,
o Hoofden! Vondels! ons ontsloten;
En heel een' goudstroom, schitt'rend rijk,
Hebt gij voor Holland uitgegoten,
o Onnavolgb're Bilderdijk!
De glorie onzer heldeneeuw,
De moed van Neêrlands waterleeuw,
De glans van Neêrlands krijgsbanieren, -
't Blinkt all' voor ons, in volle praal;
Nog kraken Neêrlands eerlaurieren
In Neêrlands grootsche heldentaal.
Zelfs in den zwarten gruwelnacht
Van schande, en vloek, en jammerklagt,
Vlood, voor een' poos, het schriklijk duister:
Ja, Helmers zong... er rees een straal,
Een volle dag van licht en luister -
Dat was de zon van Neêrlands taal!
En nu - nu nacht en schand verdween;
Nu Neêrlands schildleeuw, als voorheen,
Met fierheid schudt de gouden manen;
Nu 's ad'laars klaauw hem niet weêrstaat,
En voor den glans van Neêrlands vanen
De maan van Mecca ondergaat;
Nu Neêrlands onbesmette Maagd
Weêr schatting van de volken vraagt,
De zege aan onze standers snoerend';
Nu Neêrlands rijke en stoute taal,
Haar' eigen' glans ter tinne voerend',
Doet schitt'ren Neêrlands wapenpraal;
| |
[pagina 190]
| |
Nu zouden we, als een slavenstoet,
Versmadende eigen' overvloed,
Ons met geleende lompen tooijen?
En, op uitheemschen klank verzot,
Den mond naar vreemden tongval plooijen?
En zijn der volken schimp en spot?
Neen! Neêrland staat zijn' taal niet af!
Vloek tref' hem, die, verwijfd en laf,
Nog in het Fransch gareel blijft stappen!
Wat bralt hij op den naam van vrij?
Wie vreemden slaafs poogt na te klappen,
Is rijp voor vreemde slavernij.
spandaw.
|
|