wendige, en alles, wat hij met eene diepe, bijna holle stem eentoonig daarheen zeide, was: Ik ben u dank schuldig, dat ge mij zelve gelegenheid gegeven hebt om u in persoon te leeren kennen.
Mijne ontevredenheid stond voor het imposante der verschijning. Ik zocht mij te herstellen; het gelukte niet zoo terstond, en hij werd verlegen over mijne verlegenheid. Mijnheer, begon ik eindelijk, hier heeft een misverstand plaats. Wie gij ook zijn moogt - -
Ik ben schiller, zeide hij zeer droog en koud.
Ik weet niet, wat mij daarin wederom mag gepikeerd hebben; ik was waarlijk in staat om nibbig te antwoorden: Ik heb niet geweten, dat deze beroemde Dichter eene zoo talrijke samilie in Leipzig had, dat er misverstanden mogelijk waren - -
Hij werd eerst nog meer verlegen, zag mij vervolgens donker aan, zeide geen woord, en bragt mij juist daardoor bijna van mijn stuk.
Mag ik u verzoeken, begon ik eindelijk weer, eene rol af te leggen, die, zoo als ik zie, u geneert, en die de aardigheid, welke men schijnt voor te hebben, zou kunnen bederven?
Hij zweeg nogmaals eene poos, stond stokstijf, zag mij verdrietig in het gezigt, en antwoordde nu met ernst en waardigheid, maar zonder iets beleedigends in den toon: Eene rol kan ik niet afleggen; ik heb er geene op mij genomen. Eene aardigheid kan ik ligt bederven; ik ben er niet van onderrigt. Dus zal ik liever afscheid nemen.
Hier boog hij zich een weinigje, en wilde gaan. Ondertusschen kwam de bediende: De beide andere Heeren schiller.
Wie? zeide de lange man zeer bevreemd - intusschen kwamen ze beiden binnen en naar mij toe, verzoekende om verschooning. - Hoe? zeide de ernstige man nu vriendelijker: Gij hier, lieve ünger? en gij, beste huber?
Ja, liefste Tragicus! antwoordden beiden; wij hebben ons, met behulp van uwen roem, bij deze dame eene goede receptie willen bezorgen. Dat wij op denzelven zoo veel vertrouwen gesteld hebben, verdient de erkentelijkheid, dat gij ons nu helpt ontschuldigen.