Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
Eenige bijzonderheden, rakknde den krokodil.(Medegedeeld door een' Nederlander.)
Aan den Redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Mijn Heer!
In een der vorige Nommers van uw geacht Maandwerk, vond ik omtrent de Krokodillen, dat deze dieren nimmer de Javanen, of Inlanders, eenig leed doen.Ga naar voetnoot(*) Op grond van eigene ondervinding, gedurende een verblijf van ruim veertien jaren op verschillende plaatsen in de Indiën, meene ik deze opgave te mogen tegenspreken, daar mij ten minste 12 of 13 Inlanders bekend waren, die door den Krokodil zijn verslonden, op plaatsen, waar ik mij bevond. In het algemeen heerscht zelfs het gevoelen, dat, indien een Europeër van Inlanders is verzeld, hij geen of minder gevaar loopt, wijl een Krokodil het liefst op de Zwarten aanvalt. Ik voor mij geloove, dat hij, hongerig zijnde, aanpakt, dien hij het beste krijgen kan. Immers zijn mij voorbeelden bekend, zoo wel van Inlanders, die, van Europeërs verzeld, door dit schrikdier werden overvallen, als van het tegenovergestelde. Duidelijk nog herinnere ik mij den dood van den Timmerman spechtGa naar voetnoot(†), te Macassar, in den jare 1805. Deze man, een dolle jager, dwong een' jongen Inlander, hem met eene zeer kleine lippa-lippa (kanoo) over de rivier bij Tello (nagenoeg 4 uur gaans van de hoofdplaats) te brengen; ofschoon de zich daar bevindende Inlanders hem uit bezorgdheid verzochten, liever eenige oogenblikken te willen wachten, wanneer hij van een grooter vaartuig zoude worden | |
[pagina 74]
| |
voorzien. Geen twintig voet van den wal, sprong een vervaarlijke Krokodil met zijn' klaauw op den rand van het vaartuig, hetwelk natuurlijk het onderstboven keerde. Dadelijk greep het gedrogt den ongelukkigen specht, een zwaarlijvig man van ten minste 180 ℔, en verdween met denzelven; terwijl de kleine Macassaar onverhinderd naar wal zwom. De volgende bijzonderheden omtrent dit schrikkelijke dier zullen mogelijk niet onbelangrijk zijn. De Krokodil legt eijeren in een aanmerkelijk getal: dezelve zijn niet veel grooter dan een ganzenei, van eene vuilachtig witte kleur, met eene blaauwachtige streep of gordel in het midden. Even als de tijger, is hij zeer bang, en gemakkelijk te verjagen: hij valt nooit iemand aan, dan geheel onbemerkt en ter sluik; en dan nog slechts, als hij door zwaren honger is geprangd. De monden van de rivieren op Java, in welke meestal een zeer sterke stroom is, leveren hun overvloedig voedsel, door de menigvuldig afdrijvende krengen; en dit is, dunkt mij, de reden, dat men op Batavia zoo zeldzaam hoort van menschen, die door den Krokodil zijn verslonden, hetgeen veel meer gebeurt op plaatsen, waar geene groote rivieren zijn. Somtijds grijpt hij zijne prooi met den muil; somtijds slaat hij dezelve met zijn' staart eerst omver. Men zegt, dat hij zelden zijnen roof dadelijk geheel opvreet, maar dien eerst onder den modder stopt en laat rotten. Ik heb het lijk gezien van een voornaam Inlander, hetwelk was aangespoeld op dezelfde plaats, waar hij drie dagen te voren, bezig met visschen, in het gezigt van drie zijner kleinkinderen, door een' zeer grooten Kaaiman was weggeslagen. Het ligchaam was geheel ongeschonden, uitgenomen den linker arm, die tot aan den schouder was opgevreten. Dit is het eenigste voorbeeld van dien aard, mij bekend. De Krokodil bezit, naar mijn gevoelen, de zintuigen van het gehoor en den reuk in een' hoogen graad. Zijn slaap is zeer vast; en, als hij op den oever van eene rivier in de zon ligt te slapen, (hetgeen hij echter nooit doet in de nabijheid van huizen, of op plaatsen, waar veel vaartuigen passéren) kan men wel over hem heen springen, zonder dat hij wakker wordt. De Luitenant roseveld, te Macassar, ontmoette, met een jagend gezelschap, een' kleinen slapenden Krokodil | |
[pagina 75]
| |
aan den oever van de rivier van Goa, en schoot hem, met eene pistool stijf aan den kop, dood. De Heer claassen, Tractements-boekhouder op dezelfde plaats, stond, zoo als hij meende, op een' stam of stuk hout, hetwelk een paar duim onder water in het gras lag, en schoot op eenige eendvogels, wanneer hij een' schok gevoelde en op verscheidene voeten afstands in het water viel; terwijl een vrij groote Krokodil, op welken hij gestaan had, en die door het schot was wakker geworden, in het gezigt van verscheidene personen, die zijn gezelschap uitmaakten, met twee à drie sprongen de nabijgelegen rivier bereikte. Ligt een Krokodil wakker buiten het water, dan ziet men hem van tijd tot tijd angstig den kop ronddraaijen; bij het minste gerucht loopt hij overhaast in het water, of, is hij er niet ver af, dan bereikt hij hetzelve gewoonlijk met éénen vervaarlijken sprong. Het is algemeen bekend, bij een ieder, die de Indiën heeft bezocht, dat zeer vele Inlanders aan een verwantschap tusschen het menschelijke en Krokodillen-geslacht gelooven; hierdoor meenen zij de zoogenaamde Kaaimans-bezweringen te moeten verklaren. Deze belagchelijke dwaling vindt vooral plaats bij de Inboorlingen van de kust Celebes en naburige eilanden. Wordt een Krokodil gevangen, men neemt wel de vrijheid hem om het leven te brengen, maar, met een stuk wit linnen omwonden, wordt hij behoorlijk begraven; vooraf, echter, wordt zijn ligchaam als overdekt door de talrijke offeranden van wierook, betel, pisang, bloemen en dergelijke. Van vele ziekten is de Krokodil de oorzaak; en eene offerande, als boven, in een mandje in het water gelaten, doet zeer vertrouwend op spoedig herstel hopen. Deze, de menschheid onteerende, dwalingen daargelaten, is het echter zeker, dat men in Indiën op honderden plaatsen menschen aantreft, die, voor een weinigje gelds, uit meren en rivieren, Krokodillen doen te voorschijn komen. Doch dit is zeer wel te verklaren. Uit het boven aangehaalde toch wegens den fijnen reuk en het sterk gehoor, aan deze dieren eigen, laat zich gemakkelijk afleiden, dat een Krokodil eenigzins tam kan gemaakt worden; dat hij, op een zeker geluid, of op den reuk van het een of ander, wordende gevoed, daaraan gewoon wordt, vooral op plaatsen, waar hij moeijelijk voedsel krijgen kan; dat hij, altoos door dezelfde menschen gevoêrd wordende, ook deze leert onderscheiden, en | |
[pagina 76]
| |
in zekeren zin gehoorzaam wordt; dit toch is het geval met alle, zelfs de verslindendste roosdieren. Ten slotte, zal een verhaal van mijn bezoek aan het Kaaimans meer, in Java's oosthoek, hier niet onaangenaam zijn. Hetzelve ligt in het District van Passaronang, ongeveer 3½ uur van de hoofdplaats, bij een dorp, waarvan de naam mij ontgaan is. Het is, naar mijne gissing, wel 60 voeten boven de oppervlakte der zee, en in den omtrek een groot half uur gaans. Het water heeft eene groenachtige kleur. - Met eenig gezelschap bevond ik mij ten huize van den Heer h.o. de weerth, Resident van het gemelde District; en wij werden door zijn Ed. uitgenoodigd, het meer te gaan zien. Wij bereikten hetzelve tegen acht ure des morgens, en begaven ons in een opzettelijk boven water vervaardigd bamboezen huisje, waar wij op thee, konfituren enz. werden onthaald; terwijl de Demang (het hoofd) van het dorp alles tot de zoogenaamde bezwering in gereedheid bragt. Terwijl deze wierook brandde, en hij de Krokodillen schreeuwende riep, (ieder van hen had een' vorstelijken naam, welken zij, volgens het voorgeven, volmaakt kennen) begaven zich 9 of 10 Inlanders te water, ieder met een stuk van een' pisangboom, op hetwelk een hoen met een touwtje was vastgebonden. Zij bragten dezelve een groote 30 voet van wal, naar gissing 12 à 15 voet van het huisje, waarop wij ons bevonden. Spoedig zagen wij verscheidene groote Krokodillen uit verschillende hoeken komen aanzwemmen. Ieder van hen maakte koers naar een van de hoenders. (De Krokodillen zwemmen, veeltijds, met een gedeelte van den kop en met de oogen boven water.) Digt bij dezelve duikten zij geheel onder; dan in een oogenblik kwamen zij wederom boven, grepen met eene onbegrijpelijke vaardigheid het hoen, en verdwenen met hetzelve. Na verloop van omstreeks eene halve minuut, kwamen zij wederom boven, met den kop regtstandig in de hoogte en het hoen nog in den bek, hetwelk zij dan boven water inslokten. - Alle de hoenders waren nu geconsumeerd, op één na. Ook zagen wij een' zeer grooten Krokodil, die van de overzijde van het meer kwam aanzetten. Een van de reeds genoten hebbende vond echter inmiddels goed, naar het overblijvende hoentje te zwemmen, en zoude dit waarschijnlijk ook genuttigd hebben; dan, een en- | |
[pagina 77]
| |
kele schreeuw van den Demang deed hem dadelijk zeer gehoorzaam terugkeeren, en ieder kreeg zijn bescheiden deel. Ik meen bij die gelegenheid te hebben verstaan, dat er niet meer Krokodillen in het meer zijn, dan 9 of 10, of zoo veel wij er zagen. Zij schijnen er in gebragt te zijn; en het is dan ook wel mogelijk, dat, daar het meer niet zeer groot is, zij hunne jongen opeten.
|
|