Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijPhilips de H en de schilders. eene echte bijdrage tot de karakterkennis van dien monarch.Koning philips de II van Spanje is, door verscheidene der voortreffelijkste Geschiedschrijvers en Dichters van onderscheidene natiën, tot een der bekendste karakters geworden, welke de Historie immer heeft ten toon gehangen. Dan, in Duitschland [nog meer bij ons!] zweeft hij iedereen, die slechts eenigermate buiten zich rond gezien heeft, inzonderheid sedert schiller's groote, sterksprekende teekening, niet slechts als historisch karakterbeeld eens verschrikkelijk consequenten tirans, maar nog meer als in dadelijkheid uitge- | |
[pagina 37]
| |
drukt ideaal aller tirannij in den grooten stijl, voor oogen. Doch, waar dit eenmaal met een beeld plaats heeft, daar is elk voor zich gewoon, hetzelve, naar de mate zijner rijkere of armere verbeelding, nog verder uit te werken; en deze voorstelling drukt zich nu het gevoel zóó diep in, dat aan derzelver juistheid niet meer te twijfelen valt - geen ander denkbeeld zich verheffen kan. Zoo verklaar ik het mij ten minste, dat ik alle, met de Geschiedenis zelfs weinig bekenden, verwonderd en ongeloovig vond, wanneer ik hun zeide, dat philips toch ook waarachtig, en in den bepaaldsten zin, menschelijke oogenblikken had, en dikwijls had; dat hij zich in dezelven ook bijzonder gaarne aan gelukkige menschen aangesloten, en zich alzoo eenigermate met het algemeene karakter der menschelijkheid (humaniteit) verzoend, ten minste voor het oogenblik verstaan had. Intusschen is het wezenlijk waar; en men geloove niet, dat de Koning in deze uren slechts zulke menschen naderde, om hen met dezelfde verachtelijke onverschilligheid te behandelen, als de leeuw de muis in zijne manen laat spelen; of dat het slechts vlugtige oogenblikken zouden geweest zijn, wanneer hem vrouwen, tot welke hem de hartstogt trok, zachtere gewaarwordingen als ingeademd hadden; of eindelijk, dat hij dan, gelijk anders dikwijls, door geheime zielekwelling als 't ware afgemat en week gemaakt, tot dengenen gevloden zij, dien hem het oogenblik bragt, om denzelven daarna weer des te harder van zich te stooten. Neen, het waren uren, meermalen terugkomende uren, wanneer hij zoo gerust, als menschen van zijne soort ooit worden kunnen, zoo bedachtzaam, als hij altijd was, dezen of genen onafhankelijken, onvooringenomenen, vrolijken, vrijmoedigen, gelukkigen mensch geheel opzettelijk opzocht, om zich over hem, zijne zelfverkozene werkzaamheid, zijne beschouwing der dingen, zijn gesprek - ja, zijne scherts zelve, te verheugen, zich daarmede te verkwikken. Het is bijzonder streelend, in de verborgene reten van woeste, onvruchtbare rotsen eenige planten, of wel bloemen, te ontdekken: zou het niet even zoo zijn met dergelijke bloesems van zachte, menschelijke gevoelens, in karakters, die, gelijk philips, naar dusdanige rotsen zweemen? Schilders waren het voornamelijk - talentrijke, opgeruim- | |
[pagina 38]
| |
de, luchthartige schilders, aan welken zich de Koning met genoemde bedoeling gaarne overgaf. Dat het juist schilders waren, lag blijkbaar meer in uitwendige betrekkingen, dan juist in zucht tot hunne kunst, of vermaak in de eigenheden, welke zij als schilders bezaten. Philips achtte slechts ééne kunst - die, welke met hemzelven veel overeenstemmends had; de bouwkunst. Besteedde hij aan andere kunsten desgelijks niet weinig, dit was nu eenmaal onvermijdelijke gewoonte aan alle groote hoven van dien tijd; en een aantal beroemde kunstenaars diende toen de meeste Westersche Vorsten ten naastenbij even zoo, als een rijk uitgeruste Harem den Oosterschen. Dan, welke andere klasse van levendige en belangrijke menschen uit den middelstand had dezen Monarch, bij zijne soort van hofhouding, zoo na kunnen gebragt worden; wie hadden in zijne tegenwoordigheid zoo ongestoord, wie in hunne eigene werkzaamheid en in hunne betrekking tot den Koning, de Grooten en Geestelijken zoo onverschillig kunnen blijven, als juist schilders? Onder diegenen nu, welke philips op de gemelde wijze onderscheidde, mag vooreerst coello genoemd zijn, een historie- en portretschilder van meer verdienste dan roem, die voornamelijk onder de Coloristen op eenen hoogen rang aanspraak maakt. Koning philips verschafte hem verscheidene jaren bezigheid in het Escuriaal, en begaf zich in dezen tijd zeer dikwijls, ja somtijds meermalen 's weeks, langs geheime trappen in zijne werkplaats: want alles moest geheim geschieden, wat philips als mensch deed te voorschijn komen - waardoor echter tevens de opmerker verzekerd was, dat hierbij geen, tot een of ander berekend doel opgevat, masker in het spel was. In deze stonden, in deze vertrekken liet zich dan de Monarch, die midden onder zijne wachten voor verborgene dolken sidderde, ongewapend en onbewaakt over aan eenen jongen, ligtzinnigen, opvliegenden, niets minder dan vreesachtigen man! Hij, wien anders alles slechts in staatsie en knielend naderen mogt, zag hier dezen jongman in zijne gewone huiskleeding en in vrij gekozene bezigheid! Coello had, in gevalle de Koning kwam, geen ander voorschrift, dan te doen, alsof hij hem niet bemerkte - wanneer het namelijk dezen niet zelv' behaagde, zich te doen bemerken. Meestal deed philips dit niet; maar, gelijk zijn alba en wallenstein het spreken hatende, vergenoeg- | |
[pagina 39]
| |
de hij zich met stom te gaan nederzitten, en den vrolijken kunstenaar, even als deze zijn werk, met zwijgende deelneming te beschouwen. Doch, ging philips's bijna nimmer uitgeputte misnoegdheid, gedurende zulk een bezoek, niet slechts in weldadig zelfvergeten en stille tevredenheid over, maar klom deze zelfs tot opgeruimde welwillendheid en eene vlaag van vrolijke bezieling, dan begon hij zelfs te spreken, en coello mogt nu zeggen, wat hij wilde - hoe luchtiger, hoe vrijer en trouwhartiger, des te beter. De Grooten aan het hof hadden hunne spions, die het hun oogenblikkelijk melden moesten, wanneer de Koning den geheimen trap betreden had: zij waren zeker, hij zou in de zachtste stemming terugkeeren, voor welke hij in het geheel slechts vatbaar was, en men kon hem dus thans voordragen, wat men op eenen anderen tijd niet bestond te wagen. En, toen coello in zijne vroege, mannelijke (en philips's late) levensjaren stierf, toonde de Koning meer weemoedige deelneming, dan toen zijn carlos opgeofferd werd, en zijne vier Gemalinnen in het graf zonken. Nog enger, en te gelijk van langer duur, was philips's betrekking tot coello's leermeester, den voortreffelijken portretschilder moro, die, vroeger dan coello, vele jaren in het Escuriaal woonde en bezig gehouden werdGa naar voetnoot(*). Zijn gedrag jegens dezen man was, over het geheel, hetzelfde als omtrent coello, niettegenstaande de leermeester niets had van de behendigheid en aardigheid zijns leerlings, maar, hartstogtelijker, grilliger, ruwer en eigenzinniger, in trots en ijdelheid dikwijls overijld, luidruchtig, ja baldadig werd. Philips verdroeg de vlagen dezer geestgesteltenis met waarlijk bewonderenswaardige toegevendheid, hield zich gewoonlijk alsof hij ze niet merkte, en rekende hem zijne talenten, zijne vlijt en zijne trouwe verknochtheid zoo hoog aan, dat zich al het andere zonder nadeel daarvan liet aftrekken. In stede van algemeene schilderingen, echter, moge hier liever de Anecdote plaats vinden, waardoor moro ten laatste toch over zijn lot verderfelijk besliste en zijnen val veroorzaakte. Koning philips bezocht hem juist weer in zijne werkka- | |
[pagina 40]
| |
mer, en moro bleef, als gewoonlijk, voor zijn ezel bezig. De Koning was heden in de zachtste, welwillendste stemming. Dit, en waarschijnlijk dat juist heden sommigen der eerste lieden van het hof tegenwoordig waren, zette den ijdelen schilder tot den onbezonnensten moedwil aan. Hij had juist zijn penseel in karmozijn gedoopt. De Koning, die reeds eene poos achter hem gestaan had, legde thans zijnen arm met goedheid op moro's schouder; en nu streek deze eensklaps met het volle penseel over de hand van philips, zoodat zij eene dikke, bloedroode streep verkreeg - philips's hand, die zelfs door Vorsten en Vorstinnen slechts knielend gekust mogt worden! - in tegenwoordigheid van verscheidene Grooten van het hof! - op eenen tijd, dat philips nog onlangs zelfs zijnen alba, toen deze, op dringende aanleiding, zonder aangemeld te zijn, in zijne kamer getreden was, had toegeroepen: ‘Eene stoutheid, als de uwe, had de bijl verdiend!’ Zekerlijk hing op dit oogenblik het geheele lot, ja het leven des onbezonnenen aan een haar, aan een' oogwenk. De hoflieden waren verbleekt, en wachtten verstijfd op den afloop der schenddaad. De Koning zag eene poos stil en ernstig op de roode hand. Thans beesde ook moro, die zijne roekeloosheid nu op ééns inzag. Nu ging philips's ernstige miene in eene zachtelijk lagchende over; en zoo wilde hij zich zwijgend van hem keeren, toen de schilder, doordrongen van de genade zijns Gebieders, nederstortte, en zijne voeten kuste. De Koning verwijderde zich, zeide geen woord, en zoo mogt ook hem geen woord gezegd worden. De zaak scheen te volkomener afgedaan, toen philips, na eenige dagen, wederom, als te voren, de geheime trappen naar moro beklom. Waarschijnlijk was zij het ook werkelijk bij den Koning; maar niet alzoo bij de Grooten en Geestelijken aan zijn hof. Gevoelden zij zichzelven in de beleediging der Majesteit vernederd? of hielden zij des Konings vergevende nederbuiging voor eene al te bedenkelijke afwijking van het stelsel, dat hij tenmaal verkozen had en zou blijven aankleven? of eindelijk - hetgeen het waarschijnlijkste is - geloofden zij, dat een man, die zoo iets waagde, en bij wien dat er door ging, wel menigeen' onder hunzelven kon gevaarlijk worden? In 't kort, het gansche beloop werd bij het heilig Officie aange- | |
[pagina 41]
| |
bragt. De eerwaardige vaders vonden voor den Koning, voor zichzelven, en zelfs voor den misdadiger - dien zij, om des Konings liefde wille, schroomden geheel op te offeren - geen gelukkiger uitweg, dan dat zij verklaarden: anton moro, geboren in het van ketterij niet vrije Utrecht, daarna eene poos verwijld hebbende in het ongeloovige Engeland, moest een of ander geheim toovermiddel bezitten, waarmede hij de zinnen en krachten des Konings, wanneer deze in zijne nabijheid was, wist te verlammen; waardoor kerk, staat en den geheiligden persoon des Monarchs zelv' het uiterste gevaar dreigde. Zoo werd de zaak den Koning, en, als door geheim verraad, doch geheel opzettelijk, ook moro aangebragt. Deze, sidderende voor de magt dier regtbank, bad den Koning dringend om zijn ontslag. Philips sloeg dit verzoek eerst af, en verzekerde hem, zelfs bij eigenhandig schrijven, van zijne bescherming en de voortduring zijner gunste. Hij mag echter - zoo anders deze verzekeringen niet gegeven waren, om slechts den schijn der hoogste oppermagt te redden - vervolgens wel bemerkt hebben, dat hij zijnen lieveling ten minste aan een pijnlijk onderzoek niet zou kunnen onttrekken; en zoo ontsloop de beangste kunstenaar, naar het schijnt met heimelijke oogluiking van beide partijen, uit het rijk, en begaf zich naar Brussel, werwaarts hem nog rijke bewijzen van de vereering en prachtige mildheid zijns Konings volgden. |
|