bereiden en te zenden, geschikter voor zijnen toestand, dan hij gemeenlijk genoot. Deze verkoos de berigtster zelve te brengen bij zijn bed; schoon zijne persoonlijke omstandigheden zoo beklagelijk waren, dat de lucht van de kamer naauwelijks te verduren was. Bij het volbrengen van dezen pligt der menschelijkheid, had zij gelegenheden tot gesprek met hem, welke der schrijsster geloofsgrond geven, dat hij een nieuw bewijs opleverde van Dr. young's verzekering: ‘De menschen mogen als dwazen leven, zij kunnen niet als dwazen sterven.’ De brief vermeldt al verder, dat zij hem dikwijls schrijvende vond, en geloofde, naar hetgeen zij zag en hoorde, dat, wanneer zijne pijn het toeliet, hij meestal daarmede bezig was, of met het gebed, in de houding van welk laatste zij hem meermalen zag, wanneer hij meende alleen te zijn. Op zekeren dag vroeg hij haar, of zij ooit ‘De Eeuw der Rede’ gelezen had; en, hierop bevestigend geantwoord zijnde, verlangde hij haar oordeel te weten over dat boek. Zij hernam, dat zij slechts een kind was, toen zij het las; en waarschijnlijk zou hij niet begeeren te weten, wat zij er toen van dacht. Waarop hij zeide, dat, indien zij oud genoeg was om te lezen, zij ook wel in staat was om eenig gevoelen te vormen; en hij verwachtte eene openhartige opgaaf van haar, welk dat gevoelen was geweest. Toen zeide zij, dat zij het voor het gevaarlijkste, verleidelijkste boek hield, dat zij immer zag; dat, hoe meer zij las, hoe meer zij wenschte te lezen, en hoe meer zij hare ziel vervreemd vond van alwat goed was; en dat zij, uit overtuiging van deszelfs kwade strekking, hetzelve verbrand had, zonder te weten, wien het toebehoorde. Paine antwoordde hierop, dat hij wenschte, dat allen, die het gelezen hadden, zoo wijs waren geweest als zij; en voegde er bij: ‘Zoo ooit de Duivel een zaakbezorger (Agent) op aarde had, ik ben er een geweest.’ Op eenen
anderen tijd, terwijl zij in zijne kamer was, en het hoofd des huisgezins naast zijn bed zat, kwam een van paine's vorige makkers binnen; maar, hen ziende, ging hij haastig weer naar buiten, de deur met geweld naar zich trekkende, en zeggende: ‘Mijnheer paine, gij hebt geleefd als een man; ik hoop, gij zult als zoodanig een sterven.’ Waarop paind, zich tot zijne bezoekers keerende, zeide: ‘Gij ziet, welke ellendige troosters ik heb.’ - Eene ongelukkige vrouwspersoon, die hem uit Frankrijk vergezeld