Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRelaas van het voorgevallene, betrekkelijk het nemen van een vaartuig met geld en Fransche douaniers, door negen Groninger schippers, bij de Zoutkamp, op den 16 nov. 1813.Mijnheer de Redakteur!
Daar de juiste teboekstelling van de Geschiedenis der laatste Staatsomwenteling U blijkbaar ter harte gaat, vertrouwt de Ondergeteekende, dat Gij niet aarzelen zult, ook het navolgende, betrekkelijk het nemen van een schip met geld en Fransche Douaniers, bij de Zoutkamp, met eene sloep, door negen Schippers, vergeleken met het verhaal van de Heeren h. bosscha en j. konijnenburg, in hunne respective werken: Geschiedenis der Staatsomwenteling in Nederland, en: Nationaal Gedenkboek der hernieuwde Nederlandsche Unie, | |
[pagina 32]
| |
in het volgend Nommer van uw alom geacht Maandwerk te plaatsen; te minder, daar de steller van het volgend Relaas zelf aan het hoosd der genoemde Schippers zich bevond, en dus in staat is, om, met en benevens zijne togtgenooten, het meest juist en volledig getuigenis van het eigenlijk voorgevallene te geven. Ik ben enz.
De Ondergeteekende, eertijds Schipper, maar toenmaals Logementhouder te Groningen, bevond zich bij de komst der Russen aldaar onder de vrijwillige Rustbewaarders te paard. Op den 15 Nov. 1813, 's morgens ten 10 ure, vernomen hebbende, dat in den vroegen ochtend van dien dag een schip met geld, vervuld met Fransche Douaniers, uit Groningen vertrokken was, maar oordeelende, dat hetzelve nog wel te achterhalen en te nemen zoude zijn, indien dat met eene gewapende sloep geschiedde, deed hij daartoe, uit eigene beweging, den voorslag aan eenigen zijner kennissen, namelijk de Schippers ibe schelts, harm smit, derk alberts hoff,pieter muntendam, sjoerd jacobs schuiring, jacob smit, hemme j. lewe, en kornelis knook; en, toen dezen met hem geresolveerd waren, gaf hij daarvan mede opening aan den Heer Kolonel busch, en met dezen Heer ook aan den Baron rosen, Bevelhebber der Russische troepen, die het vrijwillig ontwerp van den Ondergeteekenden en zijne medegenooten goedkeurde, en hem vroeg, hoe vele Kozakken hij aan de Zoutkamp tot zijne adsistentie begeerde. De Ondergeteekende antwoordde daarop: ‘20 man is genoeg:’ waarop de Baron rosen hem verzekerde, dat dezelve den volgenden morgen (zijnde het alstoen reeds avond) vroegtijdig op de Zoutkamp zouden zijn. De Ondergeteekende, na vergeefsche pogingen nog meerdere medestanders te verkrijgen, vertrok dien zelfden avond ten 11 ure, met genoemde zijne makkers, allen gewapend, met eene sloep uit Groningen, met een' fellen Z.W. wind en veel regen. Des anderen daags, 's morgens omtrent 4 ure, ontdekten zij bij den Roodenhaan het Fransche schip, ten anker liggende; doch, op de Zoutkamp, althans door de tegenwoordigheid der Kozakken, hopende versterkt te worden, roeiden zij, in stilte, het schip voorbij. | |
[pagina 33]
| |
Omtrent ten 7 ure kwamen zij op de Zoutkamp, alwaar alles nog Fransch was, hoewel de komst der Russen binnen Groningen ook aldaar was bekend geworden. Nog geene Kozakken vernemende, en het Fransche schip nog niet gearriveerd zijnde, begaf hij zich met zijne makkers in stilte aan wal en naar een Logement, ten einde kondschap aldaar van een en ander te nemen, en, indien de Kozakken onverhoopt niet kwamen, dan te pogen nog eenige lieden aldaar aan te nemen tot adsistentie, overmits hij wel gevoelde, dat hij tegen het groot aantal gewapende Douaniers, die zich in het schip bevonden, zwak genoeg was, en misschien door gebrek aan manschap de onderneming zou mislukken. De Ondergeteekende c.s. bewoog dan ook dadelijk dertien man uit de Zoutkamp, om hen in den aanslag op het bedoelde schip te ondersteunen; doch deze allen, ongewapend zijnde, moesten henengaan, om hier en daar wapenen op te zoeken. In dien tusschentijd inmiddels, even over 10 ure, zag de Ondergeteekende het verlangde schip reeds naderen, oplaverende met allen spoed, zonder dat de beloofde Kozakken verschenen, en eer de dertien aangenomene manschappen nog teruggekomen waren. Er was echter nu geen tijd te verliezen, en een vast besluit te nemen, wilde men de prooi niet laten ontsnappen. Doch de Ondergeteekende, staat makende op den schrik der Franschen, en vertrouwende op de regtvaardigheid der zaak, was tevens in dit oogenblik verre van aan het gelukken derzelve te wanhopen. Hij oordeelde het echter raadzaam, alle mogelijke voorzorg te gebruiken; en hij zond daarom terstond hemme j. lewe naar den Kommandant der batterij, (een' Brabander) om hem zijn doel te melden, en te vragen, of hij bereid was hem te adsisteren, indien het schip niet wilde bijdraaijen: waarop deze antwoordde, dat, als men slechts een pistoolschot deed, hij dan op de batterij gereed zou staan. Op dit berigt besloot de Ondergeteekende, terstond in de sloep te stappen; dan, in de haast en als door overloop van tegenheid, bleven harm smit en derk alberts hoff, die op dat oogenblik niet bij de hand waren, aan wal; zoodat hij zich slechts met zes zijner makkers in de sloep bevond. Hij gaf, bij het afroeijen, het afgesproken sein door een pistoolschot; waarop terstond het schip | |
[pagina 34]
| |
bijdraaide en ten anker ging, als ten gunstigen voorteeken voor den Ondergeteekenden en zijne togtgenooten. Op het schip aanroeijende, verscheen niet één der Douaniers op het dek; zoodat men zonder slag of stoot zich aan het boord klampte en op het dek sprong. De Ondergeteekende, hierdoor nog meer bemoedigd, liet een der luiken openen, en, hebbende in de eene hand de sabel en in de andere een pistool, eischte, met eene forsche stem, de overgaaf van allen, met geld en bagaadje, als krijgsgevangenen, in naam der Russen; zich wel verzekerd houdende, dat van eenen fermen aanval het geheele gelukken der onderneming afhing, gelijk dan ook de ondervinding leerde; want de Fransche Douaniers, als door schrik bevangen, waren doodbleek, onderwierpen zich terstond, en leverden, in dat zelfde oogenblik, ons alle hunne wapenen over. Zij deden echter het voorstel, om ons het geld (in drie vaten en een koffer geladen) en alle hunne bagaadje te laten, indien wij slechts hunne personen met het schip lieten vertrekken; doch ons antwoord was: ‘Neen! neen! alles moet meê naar Groningen.’ Waarop zij dan ook, zonder verder tegenzeggen, gehoorzaamden. Alle de geweren, pistolen, sabels en degens, die de Franschen ons hadden overgeleverd, borgen wij op een Visscherman, die met ons naar Groningen terugging; belastende de Ondergeteekende harm smit met de bewaring van een en ander op het gemelde schip. De Ondergeteekende bleef met zijne overige zevenGa naar voetnoot(*) makkers op het Fransche vaartuig, houdende zelf met twee geladene pistolen de wacht op het dek, van de Zoutkamp tot Groningen; wordende de wacht in het ruim door twee zijner makkers waargenomen, die om de twee uren door anderen werden afgelost, ten einde de Franschen en het geld te bewaren. Des namiddags ten 1 ure zeilden wij, bij het opkomen van den vloed, en met een' halven storm en zwaren regen, met den voornoemden Visscherman, van de Zoutkamp naar Groningen, alwaar wij des avonds ten 11 ure behouden aankwamen, latende echter de Ondergeteekende zijne makkers nog | |
[pagina 35]
| |
gedurende den nacht de wacht houden, tot des anderen daags 's morgens ten 10 ure, toen de Franschen en alles ontscheept werden. De laatsten zullen zich over de behandeling, hun aangedaan, nimmer beklagen, daar zij door ons volk van eten en drinken voorzien en geschikt behandeid zijn. In de drie vaten en den koffer was, zoo men verzekert, omtrent f 80,000-:-, wordende zulks bij de aankomst te Groningen in handen gesteld van den Baron rosen, die zijne vreugde over de welgelukte onderneming betuigde, door te zeggen: das ist hüpsch! das ist schön! bepalende zijn Ed., dat aan den Ondergeteekenden eene somme van f 1000-:- en aan ieder zijner makkers f 500-:- tot een geschenk zoude gegeven worden, ofschoon niemand onzer eenige belooning vorderde; waarom dan ook de Ondergeteekende, niets boven zijne makkers begeerende, de aan hem meer geschonkene f 500-:-, naar evenredigheid, onder zich en de zijnen verdeelde. - Het resterende geld is bij den genoemden Baron rosen verbleven. Dit volledig en waarachtig, zoo wel als naanwkeurig verhaal van eene gebeurtenis, die men de eer wel heeft willen aandoen van in de gewigtige Geschiedenis der Omwenteling van 1813 te vermelden, en die, ofschoon zij van geen eminent belang was, echter altijd dienen kan tot een bewijs, dat de Hollanders wel de vrijheid, maar geenszins den moed verloren hadden, moge strekken ter verbetering der daarvan voorhanden zijnde verhalen. Immers, wanneer men hiermede vergelijkt de berigten van de Heeren bosscha en konijnenburg, dan zal men beiden onvolledig vinden, hoewel de eerste naauwkeuriger is dan de laatste, als die het geval zóó doet voorkomen, alsof de Russische bevelhebber eenige andere manschappen had afgezonden, doch welke, geene adsistentie op de Zoutkamp bekomende, de zaak zouden hebben laten steken, indien niet toevallig aldaar de Ondergeteekende met zijne makkers zich daartoe vereenigd had. Geheelenal zonder waarschijnlijkheid. De Russische Bevelhebber gaf noch aan anderen, noch ook zelfs aan den Ondergeteekenden, bevel tot het nemen van het schip in quaestie; het was niet dan het vrijwillig opzet van hem en zijne makkers. En de verzekering van den Heer konijnenburg: de geldsom werd in des Landschaps kas | |
[pagina 36]
| |
gestort, is zeker abusief, daar de Ondergeteekende daarvan nimmer iets, maar wel het tegendeel, vernomen heeft. De Ondergeteekende echter - hoe het ook met dat geld moge gegaan zijn - zal zich altijd (zijnes goeden oogmerks bewust) verblijden over zijne onderneming. Belooning vorderde hij daar niet voor; maar wel huisvestte bij hem naderhand de stille hoop, dat deze gebeurtenis aanleiding mogt geven, dat hij op de eene of andere wijze in 's Lands dienst mogt worden geëmploijeerd. Dezen wensch voedde hij nog meer, toen hij sedert al spoedig, door eene reeks van ongelukken, met vijs moederlooze kinderen, buiten vast bestaan geraakte; zoodat hij, even vóór den Veldslag van Waterloo, vrijmoedigheid meende te mogen hebben, om te verzoeken, bij de Flotille op de Schelde te worden geplaatst; gelijk hij zich ook naderhand bij den Direkteur - Generaal der Convooijen en Licenten adresseerde; beide reizen met alle noodige bewijsstukken, doch ook beide reizen vruchteloos! Met het bovenstaande in uw geacht Maandwerk te plaatsen, zal UEd. den Ondergeteekenden, en ligtelijk ook den beminnaar van de Geschiedenis onzes dierbaren Vaderlands, eenen dienst betoonen; terwijl U altijd daarvoor dankbaar zijn zal hij, die de eer heeft te zijn
Uw bedstendige Lezer
roelof schenkel.
|
|