Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
Fransche en Engelsche Volksmenigte.Wanneer eene Paketboot te Margate aan wal komt, is doorgaans de toeloop van volk aan de haven verbazend; maar hoe verschillend in het oppervlakkig voorkomen van hetgeen wij te Dieppe waarnamen! In de Engelsche haven vindt de aankomende reiziger bijeen, om hem te ontvangen, gezette koopmansgezigten, houdingen, die eene bepaalde, onbekommerde leefwijze aanduiden, niet gekenmerkt door drift of onrust, en eene soort van trage onafhankelijkheid van manieren, die door zoodanigen, welke geene goede kennis van de fijnere trekken des karakters bezitten, gevaar loopt voor trotschheid gehouden te worden. Bij de Fransche volksmenigte, integendeel, is overal levendigheid zigtbaar; de soldaten zijn levendig assurant, de dames levendig bekoorlijk, de deurwachters en logementhouders levendig dringend, het gemeene volk levendig nieuwsgierig en gedienstig. Een knaap, met eene smerige nachtmuts op zijn hoofd, en stekende in een haveloos wambuis, zeide: ‘Gun mij de eer om den kleinen Milord op den trap te helpen,’ en op het eigen oogenblik pakte hij een klein jongsken, dat bevende aan zijn moeders hand op het dek stond, en bragt het aan wal. Hijzelf en drie van zijns gelijken volgden het gezelschap tot in hun logement, en bleven pal staan in het vertrek, daar men zich nedergezet had. Een Engelsch Heer, niet regt wetende, hoe hij het met deze beleefde borsten zou maken, en begrijpende, dat hij hen veilig met dezelfde munt kon betalen, sprak hen aan op zekeren onderdanigen toon, waarmede hij bedoelde, de Franschen in hun eigen land op zijde te streven, vragende: wat hij en zijn gezelschap hun schuldig was voor de eer van het tegenwoordig bezoek? De man, die voor allen het woord voerde, antwoordde: dat de Heeren, wijzende op de drie, die achter hem stonden en zich zelven, zich zeer gelukkig rekenden, om de goede Engelschen bij hunne landing te hebben mogen te hulp komen, en dat zij | |
[pagina 22]
| |
nu ootmoedig verzochten om de eer der belooning van hunne diensten. ‘Maar waarom toch,’ hernam de Engelschman, ‘volgdet gij ons den geheelen weg tot hiertoe? waarom vroegt gij niet bij het schip zelve uwe belooning?’ - ‘Het zou ten uiterste onbescheiden geweest zijn voor arme drommels zoo als wij, om op de openbare straat ons aan Uweledeler opmerkzaamheid op te dringen,’ was het snedig antwoord, dat met schik niet wel anders kon beantwoord worden, dan door een geschenk van eenigé franken. | |
Een Engelsch Koetsier en een Fransch Postiljon.Eene Fransche Diligence verdient bijzondere opmerking, zoo wel om het karakteristieke van dezelve, als om hare nienwigheid. Als rijtuig is zij, naar het uiterlijke aanzien, een gemengd ding, zaamgesteld door de vereeniging van een' wagen met eene postkoets; doch ik moet bekennen, dat, hoe zeer haar uiterlijk voorkomen juist geen gunstig vooroordeel inboezemt, hare hoedanigheden echter menige van die voordeelen tot stand brengen, welke bevonden worden het gevolg te zijn van de vermenging van verschillende diersoorten. Zij is zeker niet zoo sterk als een vrachtwagen, noch zoo wel verlicht of snel voortgaande als een van onze Hoogvliegers, doch voegt bij de veiligheid en ruimte van den eersten toch een aanmerkelijk gedeelte van de vlugheid des anderen. Zeker is er groot gebrek in dezelve, en alles, wat er toe behoort, aan schikking, voegzaamheid, volledigheid en netheid; doch zelfs dit, wanneer de eerste tegenzin, dien het verwekt, verflaauwd is, baart verwondering over de behendigheid van een volk, dat raad weet om alles tot sland te brengen met de lompste en minst toereikende middelen van de wereld, bijna zoo goed als zij doen, die gewoon zijn alles vooraf juist en naauwgezet te berekenen. Elk bedrijf in Engeland is tot zeker stelsel gebragt, ten gevolge van eene regelmatige verdeeling van werkzaamheden, en eene naauwkeurige berekening van de middelen, aangewend om de bedoelde einden te bereiken: in Frankrijk laat men veel aankomen op de handigheid van een enkel werkman, op noodmiddelen, op toeval, en de kunst, om alles, hoe het ook uitvalt, een' fraaijen glimp bij te zetten. In Engeland draagt men zorg om de | |
[pagina 23]
| |
dingen wel voor te bereiden; de Franschen bekommeren zich des weinig, steunende op hunne vlugheid en knaphandigheid, wanneer de nood aan den man komt. Een Engelsch koetsier beschouwt zich zelven als een deel van eene geregelde stichting, geroepen om alleen zijne bepaalde plaats te vullen, en zijne bijzondere pligten waar te nemen. Gevolgelijk doet hij alles met gepaste naauwkeurigheid, en blijft steeds zich zelven gelijk; hij schikt zijn' overrok in orde, en zwaait zijne nette zweep met de houding van een' persoon van aangelegenheid, die zoo zijne bijzondere wijze heeft om zijne dingen te doen, welke hij niet minder gewigtig beschouwt dan zijn bedrijf zelve, en, gebeurt er eenig wezenlijk ongeluk aan zijn tuig of paarden, dan vloekt hij hartelijk die genen van zijne medebroeders, welker post het geweest was om dit te verhoeden. Een Fransch postiljon is algemeener in zijne bekwaamheden, naar evenredigheid van het min bepaalde van zijn bijzonder bedrijf, en het min volledige van den toestel, waarover hij waakt. Twintig malen tusschen twee pleisterplaatsen is hij op en van zijn paard, zonder dat het rijtuig immer stilstaat. Dreigen de tengels te breken, gij ziet hem niet ontsteld of verlegen, wanneer hij geroepen wordt om die te herstellen, waarmede zijne paarden eerder gebonden dan opgetuigd zijn; en hij doet het met bindgaren, zoo hij dit bij toeval in den zak heeft, of, zoo hem dit ontbreekt, met zijne kousenbanden. Roept hem een passagier, hij klimt af, steekt zijn hoofd in het portier, terwijl hij bezijden hetzelve voortloopt, en laat de dieren, die het rijtuig trekken, aan hun eigen geleide over - eene vrijheid, waaraan de beesten gewend zijn, en waarvan zij dus zeldzaam misbruik maken. Bijna nimmer valt u deze postiljon in het oog, of gij vindt hem bezig met het herstellen van het een of ander, dat gebroken is, met zijne zweep te knoopen, zijn' zadel te regt te leggen, de teugels zamen te voegen, of met een' steen, van den weg geraapt, op het wagentuig te kloppen. De voortgang der reizigers wordt niet gestremd door al dit lappen; men ontwaart geene belemmering; noch verwarring noch verlegenheid heeft er plaats. In eene zonderlinge orde zijn de paarden voor den wagen gespannen: weinige teugels vereenigen drie van dezelve naast elkander als leiders - één daar achter loopt tusschen zware boomen en draagt den | |
[pagina 24]
| |
postiljon, en een vijfde is aan de zijde van het laatstgemelde met hetzelve vereenigd door eene soort van gebrekkig en lomp blok of takel. Het gansche gespan, met uitzondering van het ééne paard, dat tusschen de boomen loopt, kan dus naar welgevallen zich in bogten wringen, steigeren en ziegezagen, en schijnt, oppervlakkig beschouwd, een ruim gebruik van die vrijheid te maken. Inderdaad echter zijn de dieren zeer handelbaar; zij gaan vooruit met een' goeden tred, en zijn zeer gehoorzaam aan de zweep huns drijvers, (waarvan hij meer gebruik maakt dan van de teugels) in weerwil van het ongeduld, dat zij schijnen aan den dag te leggen door wilde sprongen, hevig snuiven en zijlings afwijken. Het paard in Frankrijk ontwikkelt doorgaans de aangeborene en natuurlijke houding van dat schoone dier, hetgeen men zelden ziet in Engeland. Het bijzonder ras van elke provincie wordt zorgvuldig bewaard in zijne zuivere oorspronkelijkheid, en vertoont gevolgelijk dien hem bijzonder eigenen geest en gesteldheid, die men karakter noemt, en welke, voordeel of nut ter zijde gesteld zijnde, toch oneindig belangrijker is dan zamengestelde eigenschappen of door kunst gemaakte volkomenheden. | |
De Gebouwen en de Straten van Parijs, met deszelfs Bewoners.Bij eenen schoonen morgen kan men zich niets belangrijkers verbeelden, dan eene wandeling langs de kaaijen van Parijs, gaande van het Paleis naar de stad, of het oudste gedeelte der hoofdstad, gelegen op een eiland in de Seine, en met de overige straten verbonden door de vermaarde Pont Neuf. Voortgaande uit den tuin der Tuilerien, en gekomen op het midden van de brug van dien naam, wordt het gezigt aanstonds allervoortreffelijkst. Aan de eene zijde spreidt de prachtige en uitgebreide reeks van allerlei soort van kolonades, die de Seine als bezoomen, zamengesteld door de vereenigde paleizen van de Tuilerien en de Louvre, eene aaneenschakeling van heerlijke bouwkunst ten toon, zoo treffende, alsof deze bijna onafzienbare straat alleen gebouwd ware om de meesterstukken van die kunst bijeen te brengen. De destige, reine breedte, en (het luid vreemd) het bedaarde voorkomen der kaaijen, die in statelijke witheid ter zijde van de | |
[pagina 25]
| |
rivier als schijnen te rusten, en het doorschijnend groeneGa naar voetnoot(*) van het water, leveren een' verfrisschenden voorgrond aan het tasereel. De groote huizen van bijzondere personen aan de overzijde der Seine maken een goed geheel uit met de openbare gebouwen, en leiden het oog op korten afstand naar het Paleis der Kunsten en naar de Munt; zijnde de paleizen in dit kwartier waarlijk zoo veelvuidig als de mindere gebouwen. Achter deze streek rijst de grond, waarop de hoofdstad gebouwd is, steil naar de hoogte, en de Fauxbourg St. Germain vertoont gevolgelijk allerlei soort van pittoreske vertooningen. Het dak van het Pantheon verhest zich bovenal in glans en bekoorlijke pracht; het bepaalt het oog van den aanschouwer door het ontzettende van zijne hoogte, en bindt het aan zich door het bevallige van den bouw. De zustertorens van St. Sulpice prijken in lageren rang voor het gezigt; en, wendt zich het oog naar de andere zijde, naar de menigte van zware en hooge gebouwen, welke het volkrijkste en nijverigste gedeelte van Parijs kenschetsen, de oude torens van de cathedrale kerk van Notre Dame zullen steeds het tegenwoordige met het verledene verbinden in eene plaats, waar de schakels van deze soort weinige zijn en meestal verbroken. Voorwaarts gaande uit het kwartier der paleizen, worden de vertooningen meer zonderling, de nieuwe, hoewel min grootsch, vermakelijker, en, misschien, algemeener oplettendheid wekkende. De bijzondere helderheid van de lucht te Parijs (bijzonder althans, zoo het schijnt, voor een' Engelschman zet elk voorwerp een' schitterenden glans en allezins verwonderlijke duidelijkheid bij. De afstanden worden als verminderd wegens de doorschijnendheid van de middelstof, door welke henen zij gezien worden, en men is, gevolgelijk, meer in het regte oogpunt van de voorwerpen voor zich. Het algemeene uitwerksel hiervan is dat van een Venetiaansch schilderstuk, of van het voordeel, dat men trekt van sommige soorten van glazen, bij het beschouwen van natuurlij- | |
[pagina 26]
| |
ke voorwerpen. En zoodanig is de golvende en wemelende levendigheid, verscheidenheid en vrolijkheid, - zoodanig de ontwikkeling van karakter, beroep en contrasten, van bezigheden en vermaken, van mannen, vrouwen, dieren en allerlei soort van dingen, - zoodanig, met één woord, de uitbarsting van al het krioelen en bewijs van Fransche aanwezigheid, dat het gansche tafereel, te zamen genomen, de houding heeft van eene verbazende tentoonstelling. Hoekige schiereilanden van hooge gebouwen springen uit van de overzijde van de Pont Neuf: een reusachtig boordsel van steenen huizen, morsig van aanzien, onregelmatig, en zonder dat men weet, wat men er van maken moet, ziet van hunne hoogte in het groene kristal der riviere, en wordt als eene fraaije teekening teruggekaatst uit hare diepte. Sterk schitterende kleuren, zoo zeldzaam in Engeland, ziet men hier overal verspreid. Ziet gij de straten over, de roode doeken, die het hoofdsiersel der boerinnen en der dienstmeiden uitmaken, schitteren aan alle zijden met de uiterste levendigheid. Het is tien tegen één, wanneer een korps militairen den weg afkomt, of de soldaten, eenen doortogt zoekende, zoo als hier dikwerf te pas komt, zullen zich eerder onder de overige voetgangers mengen, dan hunnen weg door dezelve foroéren; zoodat men hunne geweren en unisormen hier en daar door de tusschenvakken van passagiers en rijtuigen ziet schitteren. Bedrijf en gerijfelijkheden schijnen als uit de huizen geloopen te zijn; niet alleen vogels in kooijen en bloemen en heesters in potten, maar de keurigste prenten en boeken, kleedingstukken en opschik vermeerderen het gejoel door het geschreeuw en de winzucht der uitventers. Aan de oppervlakte van het water ziet gij breede vlotten in menigte, met overdekte lootsen, door de getraliede vensters van welke onverwacht als voor den dag springen de witte floddermutsen, rijkgekleurde doeken en welgevleeschte naakte armen van honderden waschvrouwen, plassende en spoelende haar linnen in de Seine, en met de glinsterende droppen hare vrolijke aangezigten besproeijende. Een Engelschman, als zoodanig, staat verbaasd, dat weinige of geene booten, voor vermaak of bedrijf geschikt, zich op de Seine vertoonen. De menigte van bruggen is hiervan misschien eene der oorzaken; trouwens, de smaak der Parijzenaren valt in geenen deele op watertogten. Waarschijnlijk | |
[pagina 27]
| |
weten zij niet, dat men van het water partij kan trekken ter bevordering van vermaak, ten zij in een bad of sonteinwerk. Men moet hun echter het regt doen van te bekennen, dat zij het water hoogachten, voor zoo ver het ter reiniging en verfrissching kan dienen. Er is geene straat, waarin men niet onderscheidene openbare baden aantreft, en groot is het aantal daarvan aan de rivier. Zij zijn voorhanden voor alle klassen en rangen van elke sekse; sommigen ‘voor de dames,’ anderen ‘voor de vrouwen;’ zij strekken hunne lang uitgerekte buizen tot in het water, als zoo vele geschilderde Leviathans, en derzelver decoratien (wat toch is in Parijs niet opgesmukt?) vermeerderen de algemeene levendigheid van het tafereel. De zwemschool verdient desgelijks opmerking: het is een breed drijvend bad; de mannen, die er gebruik van maken, zijn, door eene order van de Policie, verpligt, eene zeer middelmatige schort om hunne heupen te dragen, en met dit offer aan de welvoegelijkheid ziet men hen door vrouwelijke bedienden op kopjes koffij onthaald, daar steeds eene van de sekse hen bedient, zoo wel als overal elders, waar mannen te zamen komen. De contrasten in Parijs, zoo als ik gezegd heb, zijn zeer afgebroken, en dit vermeerdert gevolgelijk het belangrijke van het tafereel. Uit het venster van een voortreffelijk gebouwd huis, dat zich op eenen afstand verheft, ziet men somwijlen een' lap van een beddelaken fladderen: een fraai uitgehouwen beeldwerk, dat men in Engeland zorgvuldig in orde zou houden, mag, in Parijs, jaren achtereen geschonden op zijne plaats blijven. De uithangborden voor de winkels zijn uitstekend fraai - dat is te zeggen,zij zijn fraai voor uithangborden, en zeer dragelijk als schilderstukken. Ieder man in Frankrijk, die de verfkwast opvat, mag zich eenigermate vleijen een dragelijk kunstenaar te zullen worden; en de beste kunstenaar van Frankrijk is, in de gewigtigste opzigten, weinig meer dan dragelijk. Het natuurlijk gevolg is eene uitgieting, als 't ware, van decoratien, waarlijk uitstekende in de minst belangrijke opzigten, daar een Engelsch bezoeker niets verwacht te zien dan rijk besmeerde prullen; doch, bij het naauwkeurig opnemen, vindt hij van de andere zijde, met betrekking tot vereischten, welke hij als wezenlijk beschouwt, zekere gemeenheid en slordigheid, | |
[pagina 28]
| |
kwalijk strookende met het verheven karakter van den uitwendigen opschik. De uithangborden alzoo, waarvan ik gewaag, schoon zij bij eene akademische tentoonstelling als schilderstukken konden verschijnen, lokken u dikwerf uit, om eene menigte van dingen naauwkeuriger op te nemen, waarover een handwerksman van Bondstreet zou blozen, indien dezelve bij hem voorhingen. Hetgene gij op de straten ontwaart, is alles in denzelfden geest. ‘Vergun mij de eer, dat gij toestaat te passéren,’ zegt een haveloos deurwachter, onder het afnemen van zijn' hoed, tegen een wijf, dat met gebradene kastanjes te koop zit. Een priester, in vollen kerkelijken dos uitgestreken, zal op de straat blijven staan, om een half uur lang met een dienstmeisje te kakelen en te lagchen. Boven eene ellendige deur, in een naauw en morsig straatje van de Fauxbourg St. Germain, dat het oudste gedeelte van Parijs is, staat te lezen: ‘Salon de Littérature,’ en men zegt ons, dat daar binnen lessen worden gegeven in Botanie, Pathologie, Physiologie, enz. Zij, die er verkeeren, zijn onbekenden, schepsels van gemengd ras, half soldaat, half student, vinnig en trotsch van uitkijk, met kaal gesletene kleederen en eene losse ongebondene houding. Een van de gemeenste koffijhuizen onderscheidt zich door het opschrift: ‘de wijze Athener.’ Er inkomende, wordt gij met eene bevallige buiging begroet door Madame, die hier in deftige houding gezeten is, om de bewustheid te verspreiden van de tegenwoordigheid van een vrouwelijk wezen, (zoo onontbeerlijk voor de Franschen in alle omstandigheden en van allen rang, het zij kiesch of grof, wellevend of gemeen) en om den post van haren man te vervullen door een vlug en knaphandig oppertoezigt over alles, terwijl hij waarschijnlijk in de keuken haar werk verrigt. Waagt hij het, om zijne witte slaapmuts te vertoonen binnen de grenzen van de opperheerschappij zijner dame, dan schreeuwt zij met een' toon van verwonderde lastgeving, die toch niet snibbig is, omdat zij komt uit den mond van haar, die nooit tegengesproken wordt: ‘Eh - mon ami! - que faites vous ici? allez, allez - vite - vite!’ en - hij sluipt henen. In een' hoek ziet gij een' slecht gekleeden oppasser een glaasje morelle - brandewijn inschenken onder eene buste van Socrates voor een nog haveloozer personaadje, die men, om zijne wapperende eere- | |
[pagina 29]
| |
teekens, voor Monsieur le Marquis kan nemen; in een' anderen een afgietsel van de Venus in de Louvre vlak tegenover een' grooten spiegel, welke hare gedaante terugkaatst, en een heerlijk effect, als een contrast met vuile muren, een' morsigen haard, en onderscheidene andere blijken van gemeenen aanleg, veroorzaakt. Aan eene der tasels discoureerden, over een dominésspelletje, twee mannen in losse overrokken, welker geheele kleeding hen in Engeland onder de laagste klasse van het gemeen zou plaatsen, met een air van aangelegenheid en schranderheid, hetwelk men in goed gezelschap en door kennis aan de wereld gewoon is op te doen. Op eene andere plaats zag men een' stijven saletjonker en een spijtig meisje eene kan bier te zamen drinken, onder het lezen van het jongste dagblad en het tooneelberigt van des avonds te voren. Voortwandelende door naauwe straten, allerlei vuiligheden en verwarring, komt gij aan een' winkel, waar men haar snijdt en opmaakt voor een' halven stuiver, met het opschrift er boven: ‘Kunst verfraait de Natuur.’ - Een weinig verder haalt een man vol roemvolle herinneringen, die nu grove wollen kleederen naait, u zijnen vorigen rang voor den geest, door zijn uithangbord, als Ex-gaitrier van het derde regiment voetvolk. Welk eene ondernemende en roemrijke natie moet deze zijn, waaronder een haarsnijder voor eenige duiten zich zelven kan streelen met zijnen rang als kunstenaar, en een oude regiments kleêrmaker een' vereerenden titel afleiden van zijn handwerk! Onder dit volk plaatst zich een Ex-gaitrier - dat is te zeggen, iemand, die voormaals soldatenkleêren plagt te maken - in denzelfden rang, als 't ware, met Ex-ministers en Ex-keizers, die eenmaal Europa beheerschten, en, in stede daarvan, zich thans vergenoegen met zich zeer keizerlijk te gedragen over een plekje gronds (Elba) zoo groot als het eiland Wight. Bij de tentoonstelling van moderne beeldhouwkunst in de Louvre was een borstbeeld, dat op het eerste gezigt alleen opmerking scheen te verdienen uit hoofde van de zwaarte der knevels, doch bij eene naauwkeuriger waarneming bleek waardig te zijn eene plaats te bekleeden naast den Laocoön en den Phidischen Jupiter; - een klein strookje papier kondigde, in zeer hoogdravende bewoordingen, aan, dat wij voor ons hadden den Maitre de Ballet van het Theatre de Gaieté! | |
[pagina 30]
| |
Dezen zijn de luiden, die handelen zoo als de Franschen handelen, en spreken zoo als de Franschen spreken. Zij vermaken zich met hunne eigene bedrijven met geestdrift, die echter met hunne bekwaamheden niets te maken heeft, maar alleen voortspruit uit de onnoozele omstandigheid, dat het hunne bedrijven zijn. Zij zullen, derhalve, steeds hetgeen zij doen zoo hoogdravend doen als mogelijk is, zonder te blikken of te blozen, wanneer het, uit hoofde van zijnen onbeduidenden aard, slecht uitvalt, of zich te schamen, indien de roem, waarop zij azen, het gevolg is van omstandigheden, die in het algemeen voor schandelijk gehouden worden. Alles, wat zij voor het licht brengen, alles, waarop zij eenigen invloed hebben, neemt de kleur en het bepaalde karakter aan van hunnen eigenen geest, juist gelijk men de voorwerpen in een' morsigen spiegel, die daarop zijne eigene vuiligheid terugkaatst, wankleurig en verdraaid waarneemt. Onder dit volk is niets in achting, dat niet schittert, en niets, dat schittert, in minachting. - Bij hen is het onververmijdelijk een ding van de grootste aangelegenheid, welk kostuum een Senateur moet dragen, die over hunne constitutionéle Charters zal discutiéren, of een lid van het Instituut, die eene redevoering uitspreekt voor eene vergadering, welke hem niet verstaat. Een statige optogt ter invoering van een nieuw Gouvernement, of de toezegging van een groot nationaal feest, door deszelfs invloed te geven, zal hen te allen tijde doen berusten onder eene verandering van dynastie; en, wordt eenig schouwspel loosselijk naar hunnen smaak voorgesteld, zij zullen er zeker niet over nadenken, wat er heimelijk mede bedoeld wordt. Doch, om voort te gaan met mijne beschrijving van de straten van Parijs. Een van derzelver in het oog loopende trekken is de oplettendheid, die men ontdekt op alle kleine behoesten en grillige verlangens, met oogmerk om zijn voordeel te doen met aanbiedingen ter vervulling van dezelve. Dit veroorzaakt groote drukte en gewoel, en werkt krachtig mede, om zekere levendigheid van geest gaande te houden onder de voetgangers. Krijgt gij den inval, om te willen weten, hoe zwaar gij zijt, velerwegen treft gij personen en werktuigen aan, om u op het eigen oogenblik te voldoen. Aan de Boulevards en andere voorname streken vindt gij kramen, die list bij gerijfelijkheid voegen, om u te lokken. | |
[pagina 31]
| |
Zoo vindt gij, bij voorbeeld, in eene derzelven elk artikel (en verbazend groot is de verscheidenheid daarvan) te koop voor dertig stuivers, en zoekt er uit, wat u bevalt: in eene andere kraam ziet gij vijftien stuivers met groote letteren geschreven, als de algemeene prijs. Allerlei soort van behandeling van dieren wordt openlijk verrigt door vrouwen, zittende op stoelen op straat, met eene beschrijving van het beroep, dat zij drijven, die juist niet altijd binnen de grenzen der vrouwelijke kieschheid blijft, op een stuk bordpapier. Bureaux des Eerivains bieden de dringendste noodigingen aan den minnaar, den koopman, den staatsman, of den man van letteren, die, door een onnoozel toeval, geen schrijven hebben geleerd, om binnen te treden en hun voordeel te doen met de talenten, die gereed liggen om zich te vertoonen. Gebradenen kastanjes brengen overal het gehemelte in verzoeking door een' aanval op de reukzenuwen. Meisjes, die niet afgewezen willen worden, stoppen u ruikers bloemen in de handen. Fruitvrouwen dringen op u in met heerlijke trossen druiven. Schoensmeerders vleijen den nationalen trots der Engelschen, met luide te schreeuwen: ‘cirage Anglais!’ Een kerel draagt een geschilderd kastje op zijn' rug, waaruit gij kunt gerijfd worden met lekkere dranken, als limonade, tisane, - enz. enz. enz. |
|