Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
Belangrijke bijzonderheden, omtrent de plaats gehad hebbende uitbarsting van den berg Tambora, in april 1815.Ga naar voetnoot(*)(Uittreksel uit een' particulieren Brief, voorkomende in de Java-Courant van den 27 Mei 1815.)
Op den 5 April werden eenige kanonschoten te Macassar gehoord. Het geluid scheen van het zuiden te komen, en hield met tusschenpoozen den geheelen achtermiddag aan. Omtrent zonneöndergang werd het geluid merkelijk sterker, en had allen schijn van zware kanonschoten, nu en dan door ligtere afgewisseld. In den nacht van den 11den werden de schoten andermaal waargenomen, doch veel sterker dan te voren, en tegen den ochtend volgden dezelve elkander schielijk op, soms een geluid makende, als van drie of vier stukken geschut, welke te gelijk werden losgebrand. Het schip en de huizen binnen het fort dreunden sterk, en de oorzaak van het geluid scheen zoo nabij te zijn, dat ik volk naar de bramzaling zond, om naar het vuur uit te zien. Zoo dra de dag aanbrak, ging ik onder zeil, en stuurde zuidwaarts op. Het weder was buitengemeen donker en betrokken, vooral in het Z. en Z.W.; de wind oostelijk en flaauw. Een groote praauw in het zuiden ziende, zond ik een chaloep aan boord, ten einde, zoo mogelijk, | |
[pagina 12]
| |
eenige kondschap te krijgen, wijl dat vaartuig uit de streek scheen te komen, alwaar het schieten was gehoord. - De praauw kwam van Saleyer, en de Hollander, die dezelve voerde, verhaalde, dat hij het schieten den ganschen nacht gehoord, doch geene vaartuigen gezien had; dat twee dagen vóór zijn vertrek van Saleyer, omstreeks den 4 of 5den, een hevig schieten ten zuiden van dat eiland was waargenomen; dat men, in de gedachte dat de zeeroovers het een of ander gedeelte van het eiland aanvielen, alles in het fort tot defensie had in gereedheid gebragt, doch geen vaartuigen ontwarende, had voorondersteld, dat het eene uitbarsting was van den vuurspuwenden berg op Sumbauwa. Ingevolge van dit berigt kwam ik wederom dwars van Macassar ten anker, ten einde deze tijding aan den Resident bekend te maken; en hij voegde zich gaarne bij dat gevoelen, daar zijn huis te Macassar sterk door eenige der slagen had gedreund. Inderdaad, alles scheen op dit oogenblik (8 ure in den voormiddag) aan te duiden, dat er iet buitengewoons was voorgevallen. De lucht had in het zuiden en westen een akelig en duister voorkomen, en het was veel donkerder, dan toen de zon opkwam. In het begin had het allen schijn van eene aannaderende zware bui of storm; maar de wolken namen vervolgens de gedaante aan van roodachtig stof, en verspreidden zich ras over den geheelen gezigteinder. Ten 10 ure werd het zoo donker, dat ik het schip van den wal niet kon zien, schoon de afstand niet meer dan eene Engelsche mijl was. - Ik keerde toen naar boord terug. Het was nu duidelijk, dat eene vulkanische uitbarsting had plaats gehad, en dat de lucht vervuld was met de uitgeworpen asch, welke reeds op het dek begon te vallen. Ten 11 ure was de geheele horizon verduisterd, uitgezonderd een klein plekje nabij de oosterkim, uit welke streek de wind woei, en gevolgelijk de nadering van de assche voor een' korten tijd belette; het deed zich voor als een lichtstraal bij het rijzen der | |
[pagina 13]
| |
zon; de bergen van Celebes waren duidelijk zigtbaar, terwijl duisternis het overige van den gezigteinder vervulde. De asch begon nu in groote menigte te vallen, en de lucht had wezenlijk een akelig en schrikbarend voorkomen. Omstreeks den middag was de duisternis algemeen; de nedervallende stof bedekte het dek; de zonnetenten waren voor en achter uitgehaald, ten einde de asch te beletten tusschendeks te vallen, doch dezelve was zoo sijn, dat het geheele schip er mede vervuld werd. De duisternis was zoo groot, gedurende het overige van den dag, dat ik nimmer iet dergelijks in den donkersten nacht heb beleefd; zelfs was het niet mogelijk onze eigen handen te zien, hoe digt dezelve ook bij de oogen werden gehouden. De asch viel in groote menigte gedurende den geheelen nacht, en ten 6 ure des ochtends, toen men de zon had moeten zien, heerschte dezelfde duisternis. Ten half 8 bespeurde ik met blijdschap, dat dezelve begon te verminderen; ten 8 ure kon men de voorwerpen op het dek flaauw onderscheiden, en het licht nam nu zoo spoedig de overhand, dat men ten half 10 den wal konde zien, terwijl de asch in mindere hoeveelheid dan te voren, echter bij voortduring bleef vallen. - Toen het volkomen dag was, maakte het schip eene zeer wonderlijke vertooning. Het tuig, de masten, het dek, met één woord elk gedeelte van hetzelve, was met eene stoffe bedekt, welke nagenoeg de kleur van houtasch en het aanzien van puimsteen had. Dezelve lag over het geheele dek, op sommige plaatsen een voet dik, verspreid, en ik ben verzekerd, dat verscheiden tonnen gewigts van dezelve zijn over boord gegooid; want, ofschoon de asch bij het vallen bijna zonder zwaarte scheen te zijn, was het gewigt echter vrij aanmerkelijk, toen dezelve was zamengeperst: een pint, daarmede gevuld, woog 12¼ oncen. De asch was overigens geheel smakeloos, oefende geene pijnlijke uitwerking op de oogen uit, en had een' flaauwen | |
[pagina 14]
| |
brandreuk, die echter hoegenaamd niet naar zwavel zweemde. Op den middag van den 12den kwam de zon zeer flaauw door den met stof bezwangerden dampkring te voorschijn. De asch bleef dezen en den volgenden dag, bij voortduring, in kleine hoeveelheid vallen. - - Te Moressa aan wal gaande, vond ik de aarde overal met 1¼ duimen asch bedekt, en men koesterde de grootste bezorgdheid voor het rijstgewas, daar de jonge plantjes geheel door de gevallen stof overdekt en nedergebogen waren. De visch in de vijvers te Moressa was gedood en dreef op de oppervlakte van het water, en ik zag vele vogeltjes dood op den grond liggen. - Men had verscheiden dagen noodig, om het schip van asch te zuiveren: nat wordende, vormde zij eene taaije klei, welke niet dan met moeite konde afgewasschen worden. Mijn tijdmeter bleef stilstaan, denkelijk door het indringen van eenige stofdeeltjes. Den 15den ging ik van Macassar onder zeil met een labber koeltje, en kwam den 18den in het gezigt van Sumbauwa. Bij het naderen der kust zeilden wij door groote banken van op zee drijvenden puimsteen, welke in den beginne zoo zeer naar droogten geleken, dat wij bijdraaiden, en de chaloep naar eene derzelven zonden, welke ik, op minder dan eene mijl afstands, voor eene drooge zandbank aanzag, die zich ruim drie mijlen ver uitstrekte, en boven welke verscheiden klippen uitstaken, die ik oordeelde, dat door de uitbarsting waren opgeworpen. Het bleek echter, zoo als gezegd is, niets dan eene op het water drijvende massa van puimsteen te zijn, verscheiden duimen dik, en bezaaid met balken en stammen van groote boomen, welke den schijn hadden van door het weerlicht getroffen en gezengd te zijn. De chaloep kwam er met moeite doorheen, en tot onze komst te Bima was de zee bedekt met banken van puimsteen en drijvende balken en boomen. Den 19den kwamen wij in de baai van Bima, en raak- | |
[pagina 15]
| |
ten aan den grond dwars van de stad, bijna op hetzelfde oogenblik, dat wij 8 vaam water gooiden. Met behulp van den vloed kwamen wij gelukkig in vlot water, zonder eenige schade te hebben geleden. - Dat de reede van Bima eene aanmerkelijke verandering heeft ondergaan, lijdt bijna geen twijfel; daar op dezelfde plaats, waar wij vastraakten, de kruiser Ternate, een' korten tijd te voren, in zes vademen water ten anker heeft gelegen. De kust in den omtrek van de baai had een akelig uitzigt, alzoo dezelve tot op de toppen der bergen met asch was bedekt. In de nabijheid van Bima was dezelve gevallen ter dikte van 3¼ duimen. Uit het verslag van den Drost van Bima schijnt de uitbarsting te hebben plaats gehad op de berg Tambora, omstreeks 40 Engelsche mijlen bewesten Bima gelegen. In den nacht van den 11den moeten de slagen, volgens zijn berigt, allerverschrikkelijkst geweest zijn, en hij vergeleek dezelve bij het afschieten van een mortier nabij het oor. De donkerheid nam hier eenen aanvang ten 7 ure in den ochtend, en duurde twaalf uren langer dan te Macassar. De asch viel in zulke groote hoeveelheid, dat het dak van het huis van den Drost aanmerkelijke schade leed, en dit gebouw, met vele andere, onbewoonbaar is geworden. Er was weinig wind gedurende de uitbarsting; doch de zee was ongemeen onstuimig, en rees zoo hoog, dat er een voet water in de huizen stond. Alle vaartuigen sloegen van hunne ankers, en tot op dit oogenblik liggen er verscheiden groote praauwen op het strand, verre buiten het bereik van den vloed. Tijdens onze aankomst te Bima had men nog niets van den staat des lands vernomen sedert de uitbarsting. Een bode was door den Drost drie dagen bevorens naar Sumbauwa afgezonden, en een tweede naar Tambora, onmiddellijk na onze komst, en, daar men hem den derden dag terug verwachtte, besloot ik tot dat tijdstip te vertoeven. Den 22sten arriveerde het schip Dispatch van Ambon. | |
[pagina 16]
| |
De Kapitein had de baai van Dompo, of Sanjier, voor die van Bima aangezien, en was aldaar binnengeloopen. De stuurman, die met de chaloep naar wal werd gezonden, vernam van den Radja, dat een gedeelte der stad door de uitbarsting vernield, en vele menschen omgekomen waren; dat het geheele land verwoest, en het gewas te eenemaal bedorven was. De stad Sanjier ligt omstreeks 4 of 5 uur gaans (leagues) ten Z.O. van den berg Tambora. Men kwam niet dan met de grootste moeite aan wal, dewijl de baai tot op een' geruimen afstand van den zeekant bedekt was met puimsteen, asch en stukken hout. De huizen schenen ter neder geworpen, en met asch overdekt te zijn. Daar de afgezonden boden op den 22sten des avonds nog niet waren teruggekeerd, en wel, volgens het oordeel van den Drost, dewijl het binnenste gedeelte van het eiland ongenaakbaar was, vond ik niet raadzaam, het schip langer op te houden. Ik verliet de baai ten 11 ure des avonds, en was den volgenden dag dwars van den berg Tambora. Op den afstand van omstreeks 6 Engelsche mijlen was de top onzigtbaar, en in wolken van rook en asch bedolven. De zijden rookten op verscheiden plaatsen, denkelijk wijl de afgevloeide lava nog niet geheel verkoeld was. Eenige stroomen strekten zich uit tot aan zee, voornamelijk een aan den N.N.W. kant van den vulkaan, welke duidelijk zigtbaar was door het onderscheid tusschen de zwarte kleur der lava en die der asch aan beide zijden, en door den rook, welke overal uit dezelve oprees. - De berg Tambora ligt in eene regte lijn omstreeks 217 mijlen (Engelsche) van Macassar.
Op eene verpligtende wijze is ons lecture gegeven van het logboek van het schip the Dispatch, waaruit blijkt, dat in den nacht van den 11 April de uitbarsting van den berg Tambora, even als eene hevige kanonnade, duidelijk tot op een' afstand van 7 graden oost van | |
[pagina 17]
| |
Bima was gehoord. - Kapitein fenn meldt, dat de drijvende stukken hout en puimsteen zoo aanmerkelijk veel waren langs de kust van Flores, dat hij somtijds niet dan met groote moeite eenigen voortgang door het water had kunnen maken, en dat sommige stukken zoo groot waren, dat zij wiskunstig averij aan zijn schip zouden hebben veroorzaakt, indien hij met eenige vaart tegen dezelve had aangezeild. Het berigt, ons door Kapitein fenn gegeven, nopens den ellendigen en kommervollen toestand der inwoneren, komt geheel overeen met de opgave, daaromtrent te voren gedaan. De zendeling, door den Resident van Bima naar de binnenlanden gezonden, was drie dagen na het vertrek van het schip Benares terug gekomen; dan hij meldde, dat het geheele land zoodanig met asch was bedekt, dat hij er op sommige plaatsen niet had kunnen doorkomen; zeer veel bewoners van den voet des bergs, en vee, waren omgekomen, en bij de overgeblevenen heerschte zulk een gebrek, dat zij zonder dadelijke hulp hetzelfde lot zouden moeten ondergaan. - Op Bima zelve had men gelukkig een' geringen toevoer van rijst ontvangen, welke bij het vertrek van de Dispatch het eenige voedsel der inwoneren uitmaakte; dan hun toestand was zeer ellendig, en de eenige hoop bestond in aanvoer van rijst van de naburige eilanden. Wij meldden hier boven, dat de Dispatch bij vergissing de baai van Sanjier in plaats van die van Bima was binnengeloopen. Op die plaats was de ellende boven alle beschrijving. De Koning verhaalde, dat kokosnoten het eenigste voedsel waren geweest der inwoneren sedert de uitbarsting; waarvan de boomen de duidelijkste merkteekenen droegen, daar zij alle van hunne vruchten waren beroosd. Voorts, dat een dorp en een aanmerkelijk gedeelte lands aan den voet des bergs geheel was weggezonken, en dat op de plaats zelve nu meer dan drie vaam water was. Er is geen twijfel, of op het geheele eiland is eene | |
[pagina 18]
| |
zeer sterke schudding en beroering in den grond gevoeld. De Benares had eene groote verandering in de baai van Bima ontdekt: vaartuigen, reeds vóór langen tijd gezonken, waren niet alleen wederom zigtbaar geworden, maar lagen thans hooger dan het water bij den hoogsten vloed. - Sommige inwoners, die gelegenheid hadden gehad, den top des bergs sedert de uitbarsting te zien, verhaalden, dat een gedeelte van denzelven geheel was ingestort. |
|