ons liggende stukje tegen eenige Amsterdamsche kantoren, vooral tegen dat van rudolf en comp., ingebragt; eene beschuldiging, die, bewezen zijnde, gewis niet tot eer strekt voor den Hollandschen naam, en eene zeer donkere schaduw moet werpen op onze van oudsher beroemde goede trouw! - Men gevoelt, dat wij in eene zaak van dat belang, en die reeds voor den Regter gediend heeft, ons geen oordeel willen aanmatigen; wij zullen, slechts met een enkel woord, de daadzaken, zoo als die hier vermeld staan, opgeven, met herinnering, dat dit boekje alle blijken draagt, van uit den koker der Politie te zijn voortgekomen, en vooral den Heer b.a. fallee zoo dikwijls boven anderen noemt, dat het tot denzelven wel meer of min betrekking schijnt te hebben.
Groot was de vrees, reeds vroeg voor de aankomst der vreemde landverhuizers gekoesterd; nog grooter de onaangenaamheden, door dezelve veroorzaakt, die zelfs aan twee Commisen der Politie, door stank, het leven zouden gekost hebben. Dan, dit was niet alles. Onderscheidene kantoren, die de ongelukkigen, in zoo verre zij bemiddeld of jong waren, naar de ‘Amerikaansche Blanke - Slavenmarkt’ wenschten te zenden, lieten de armen of bejaarden achter, waarmede het dus te vreezen was, dat ons land en de Hoofdstad zouden belast blijven. Zij belasterden elkander en de Politie, die hiertegen maatregelen nam, zelfs zoodanig, dat de Directeur der Politie, de Heer s. iz. wiselius, tot een' der voornaamste Scheepsmakelaars zeide, dat hij al die genen, welke zich met dien menschenhandel inlieten, voor eerlooze schurken hield. Het kantoor van temminck en comp., door fallee op verzoek van wiselius daarover onderhouden, staakte dien handel terstond. Doch rudolf en comp., die reeds de meeste Emigranten tot zich gelokt hadden, wisten, door kwanswijs gelden bij den Heer hartsinck neder te leggen, den Directeur zand in de oogen te strooijen, tot dat eindelijk die gelden in stilte van hartsinck weggehaald, en de arme landverhuizers van alles beroofd werden achtergelaten, waarover de Directeur van Politie de Heeren hartsinck en rudolf in Regten vervolgde, terwijl de vreemdelingen door de Heeren kraanstuiver en zoon zijn, of zullen worden weggezonden.
Nog eens: het geval is te teêr, dan dat wij hier eene andere rol, dan die van Referenten, zouden op ons nemen. Wij