| |
| |
| |
Over de noodzakelijkheid van eenen provisionelen Hoogen Raad in het Rijk der Nederlanden; door Mr. J.D. Meijer, oud Regter en Advocaat, Ridder van den Nederlandschen Leeuw, Lid van het Instituut, van de Koninklijke Akademie te Göttingen, en van die te Nismes. (Hetzelsde werk in het Fransch, betiteld: De la nécéssité d'une haute Cour provisoire pour le Royaume des Pais-Bas.) Ter Nederlandsche Drukkerije te 's Gravenhage. In gr. 8vo. f 1-4-:
De Schrijver geeft zijne bedoeling reeds in de voorrede te kennen, en wijdt zijnen arbeid aan het mededeelen zijner sinds lang gekoesterde begrippen omtrent de nadeelen van het gemis eener opperste Regtsmagt over het geheele Rijk; welke ontwikkeling hem gewigtig en wetenschappelijk belangrijk voorkomt.
De stof is niet minder dan de betrekking der hoogste Regtsmagt tot de geheele regterlijke inrigting, en van de Jusiitie tot de slaatkundige belangen van Vorst en volk, mitsgaders tot den loop des innerlijken bestuurs van staat. Het werk is vervat in een bestek van 143 bladzijden. Dit heeft natuurlijkerwijze ten gevolge, dat de bearbeiding gedrongen, zakelijk, en vol gewigtige stellingen is. Moeijelijk is het derhalve, daarvan een kort begrip te geven: moeijelijker nog, alle die stellingen te toetsen. Wij bepalen ons tot het doel van den Schrijver ter neder te stellen, en de orde zijner denkbeelden te volgen; aan dezulken, die eene nadere kennis der zaak begeeren, het lezen, en zelfs herlezen, van het stuk zelve, dat meer zakelijken inhoud heeft dan deszelfs uiterlijke grootte aanduidt, aanbevelende.
De Heer meijer betreurt het asschaffen der Cassatie, en beroept zich op de onvolledige en ongelijkslachtige maatregelen, die onze afscheuring van Frankrijk, in de onderscheidene deelen des Rijks, in het Justitiewezen ten gevolge heeft gehad; hetgeen hij nogtans aan den zamenloop der omstandigheden wijt, en uit de staatkundige gebeurtenissen ontvouwt; waardoor echter veelvuldige nadeelen ontstaan zijn, en de Justitie, die de krachtigste band tot eenheid en eensgezindheid is, eene strekking heeft verkregen, dat zij zelve eene bron van oneenigheid wordt, en tot verwarring moet medewerken. Hij
| |
| |
wenschte de gelijkvormigheid van regtsoefening onverwijld hersteld te zien, en voorspelt daaruit het verdwijnen van allen geest van verdeeldheid, het ruimere genot van burgerlijke vrijheid, gepaard met grootere rust en aangenaamheid voor den Vorst, benevens eenen regelmatigeren loop van het inwendig bestuur.
De gronden, die voor het provisioneel instellen van eenen Hoogen Raad bijgebragt worden, zijn de navolgende: Waarom zoude het hooge doel der Justitie, terwijl niets zich daartegen verzet, niet dadelijk bereikt, en deszelfs weldaden niet dadelijk genoten worden? vooral, wanneer men bedenkt, dat het invoeren eener nationale wetgeving nog wel zeer lang uitgesteld kan blijven, en zelss met geene mogelijkheid zoo spoedig daargesteld worden kan. Deze provisionele maatregel is noodig, wanneer men bedenkt, dat de zamenstelling onzer Hooge Lands-Collegiën zoodanig is, dat dezelve niet ligtelijk over het aannemen der te beoordeelene wetboeken tot een besluit kunnen komen, en de voorlichting van een zaakkundig en onpartijdig, en te gelijk zeer aanzienlijk Collegie, daartoe bijna onontbeerlijk is. Zij is almede noodig, wanneer het beoordeelen der ontworpene wetgeving zonder overijling zal kunnen geschieden; tot welk oogmerk provisioneel de staat van het Justitiewezen lijdelijk behoorde gemaakt te worden. Eindelijk is zij noodig, om de dagelijks toenemende verwijdering van den geest der wetgeving, door het aanzijn van drie en meer Oppergeregtshoven in het Rijk voortgebragt, te doen ophouden, en de moeijelijkheden, te eenigen tijde bij het wederinvoeren van gelijkvormigheid zullende gevoeld worden, te voorkomen.
Wanneer het misbruik der vrije drukpers zoo dikwerf bij ons een onaangenaam gevoel verwekt, kan het niet dan genoegelijk zijn, van dezelve door lieden van doorzigt en ondervinding een loffelijk gebruik te zien maken. Zoodanig beschouwen wij dezen stap van den Heer meijer. Gaarne laten wij aan staatsmannen de beoordeeling der aangewezene maatregelen over; maar wij kunnen ons niet onthouden, den geest van dit geschrift, en het bedoelde en zeker niet geheel gemiste oogmerk, om eensgezindheid en vertrouwen in Vorst en wet te prediken, die goedkeuring toe te kennen, welke een dusdanig voornemen en daarop bestede talenten en studie verdienen. Verre van zich het berispen van de daden des
| |
| |
bestuurs ter take te nemen, bevlijtigt zich de Heer meijer zigtbaar, de gevoelde nadeelen uit den onvermijdelijken loop der omstandigheden af te leiden, en, zoo hij van dezelve gewaagt, is het, om hulpmiddelen voor te stellen, die welligt vooraf door den druk aan de algemeene beoordeeling moeten worden aangeboden.
Als wetenschappelijk stuk, ontwikkelt het zich aldus: De drie magten van opperbestuur zijn de wetgevende magt, de uitvoerende magt, en de regterlijke magt, welke laatste het evenwigt houdt tusschen alle, zoo hoogere als ondergeschikte magten, en tusschen dezelve en de regten en verpligtingen der ingezetenen; haar hoofdvereischte is gelijkvormigheid. Zonder deze eigenschap, zoude het toch niet mogelijk zijn, aan de wet en hare toepassing zoo veel achtbaarheid bij te zetten, dat zelfs de Vorst onbepaaldelijk aan dezelve zij onderworpen. Zonder gelijkvormigheid in haren gang, kon toch door de tusschenkomst der regterlijke magt geen geregelde loop aan de zaken van staatsbestuur gegeven worden.
De Cassatie beschouwt de Heer meijer als eene vrucht der Fransche omwenteling, en als eene groote vordering in het bereiken der gelijkvormigheid; waardoor hij tot een diep onderzoek van het zamenstel der regterlijke magt, betrekkelijk haar hoofddoel, genoopt wordt; en waarbij de aanmerking gevoegd wordt, dat het Officie of publiek Ministerie met het begrip van Cassatie in een onafscheidbaar verband staat; terwijl het motiveren der vonnissen met die beide instellingen wederom zoodanig is verbonden, dat deze drie punten te zamen slechts één geheel uitmaken, door wier vereeniging ondertusschen het volkomen doel der regterlijke magt bereikt wordt, zonder dat dezelve aan de uitvoerende magt hinderlijk zij, of zich boven deze laatste verheffe.
Is deze redenering waar, zoo is zij voor de wetenschap van het alleruiterste gewigt; en onze vaderlandsche Regtsgeleerden moeten den Heere meijer dank betuigen voor zijne klare ontwikkeling dier begrippen. Maar zij is nog te belangrijker in het oogenblik, dat de ontworpene wetgeving zal moeten beoordeeld worden; daar, gelijk de Heer meijer aanmerkt, twee der gedachte drie punten bij de Grondwet zijn vastgesteld geworden.
De oorsprong der Cassatie zoekt de Heer meijer in de noodzakelijkheid van eene eenvormige, en door een eenig
| |
| |
Collegie te onderhoudene, regtsoefening, en het in Frankrijk beproefde gevaar, van aan de regterlijke magt te veel gezag te geven. De Parlementen, vooral dat van Parijs, hadden zich in dat land een gezag aangematigd, waardoor niet zelden de loop van het inwendig bestuur gestremd, en de beschikkingen des Konings verijdeld werden; hoe gevaarlijk kon dan niet een Oppergeregtshof over geheel Frankrijk worden! Men heeft, om dit gevaar te vermijden, de uitspraak des regts in het hoogste beroep aan vele regtbanken en hoven overlatende, een Oppergeregtshof ingesteld, eeniglijk met oogmerk om tot de juiste en gelijkvormige uitlegging der wet over de andere geregten toezigt te houden, edoch zonder zelve een hooger beroep te zijn; welk middel, volgens den Schrijver, hoewel hij eenige verbeteringen meent beraamd te hebben, aan deszelfs doel beantwoordt. De reden, waarom in Holland het te groote gezag der regterlijke magt nooit is bespeurd, bestaat daarin, dat bij ons dezelve integendeel door de uitvoerende magt werd onderdrukt; waartegen zich echter de verordeningen der Grondwet voor het vervolg verzetten.
Het publiek Ministerie leidt de Heer meijer af van de Oud-Duitsche gebruiken en zeden, volgens welke de regter niet op een' geregelden tijd teregtzitting hield, maar door den Graaf werd opgeroepen, en eerst alsdan regterlijke werkzaamheden kon uitoefenen. De sporen van die zeden vindt men in de Amsterdamsche herkomsten: de Officier der Grafelijkheid vermaande te regt te gaan zitten; hij baennde of spande de vierschaar. Belangrijk zijn deze oudheidkundige aanmerkingen; en wij meenen te zien, dat de Heer meijer zich de uitvoerigere bearbeiding van die stof, tot de ontwikkeling eeniger denkbeelden van den Prosessor en Pruissischen Staatsraad savigny, in deszelss werk über das Römische Recht im Mittelalter, voorbehoudt.
Uit deze herkomst van den Ofsicier der Grafelijkheid volgt de uitlegging van den aard van het, in de Romeinsche wetgeving onbekende, publiek Ministerie. De Souverein geeft niet alleen wetten, met oogmerk om de burgerlijke geschillen, om het even hoe, beslecht te zien; maar hij heeft, zoo voor het welzijn der ingezetenen, en de handhaving van billijkheid en onpartijdigheid, meer bijzonder ten aanzien van toezigt behoevende personen, als voor den regelmatigen gang van het inwendig besluur, belang er bij, dat de wet naar hare ware
| |
| |
bedoeling, en vooral gelijkelijk, worde toegepast. Het eischen van de toepassing der wet in lijfstraffelijke zaken, en die van algemeen aanbelang, waartoe hij requireert, maar ook het handhaven der gelijkvormige regtsoefening, waartoe hij, de regter reeds ingeroepen zijnde, vermaant, concludeert, is de taak van den Officier van Justitie. Het handhaven der wet, hetgeen de actieve Justitie is, wordt alzoo van het toepassen der wet, hetgeen de passieve Justitie genoemd wordt, afgescheiden; en deze verdeeling der regtsmagt in twee takken is daarom noodig, en met het begrip, van gelijkvormigheid der regtsoefening door middel van Cassatie daar te stellen, verbonden, vermits ook dan, wanneer geene der twistende partijen de vernietiging van buitensporige wetsduidingen verkiest te vragen, de Vorst zulks door zijne Officieren van Justitie, tot behoud der gelijkvormigheid, doen kan; evenwel zonder aanranding der belangen van de partijen, en alleen wegens het voorbeeld, in het belang der wet.
Even zoo staat het motiveren der vonnissen met het begrip van Cassatie in een naauw verband, daar het eigenaardige der Cassatie het achtgeven op de onjuiste toepassing der wet is. De beslissing der daadzaak blijft mitsdien aan den gewonen regter overgelaten; en het Hof van Cassatie heeft alleenlijk toe te zien, of de wet naar haren juisten zin uitgesproken zij. De uitspraak over de daadzaak en die over het regt moeten bijgevolg door den regter duidelijk en afzonderlijk zijn omschreven; de zin der wet moet door den regter worden ter neder gesteld en uitgelegd; en, even als zijne overwegingen aan het Hof van Cassatie de juiste of onjuiste opvatting der wet aantoonen, zoo kunnen die van het Hof tot rigtsnoer voor het vervolg dienen.
Hoewel het ons niet mogelijk is, alle de opmerkenswaardige punten van dit belangrijke werkje aan te stippen, veel min nog op een derzelven in onderzoek te treden, zal dit kort overzigt van de bedoeling en de bearbeiding van het sluk tot ons oogmerk voldoende zijn, en daaruit blijken, dat wij niet te veel zeggen, wanneer wij verklaren, in zoo klein een bestek een' zeer rijken voorraad van geleerdheid en vruchtbare grondbegrippen te hebben gevonden. En geen wonder: weinigen, ja zeer weinigen, vereenigen, als de Heer meijer, grondige kennis met vlugheid en gemakkelijkheid van mededeelen. Zijne geoefendheid in en gemeenzaamheid met beide talen is
| |
| |
volkomen gelijk, en beide is hij volkomen meester. Zijn stijl is duidelijk, kort en zaakrijk, blijkens deze beide stukjes. Wij zouden niet gaarne aan een van beiden den voorrang toekennen; beiden zijn zij volstrekt oorspronkelijk, en toch van éénen schrijver en van éénen inhoud, hetgeen voor ieder ander als den Heer meijer welligt onmogelijk zonde geweest zijn. In het Nederduitsche en Fransche beide zijn echter eenige stootende drukfeilen, naar gedachte door de afwezigheid des Schrijvers vercorzaakt.
Ten besluite: De regtsgeleerde en letterkundige kennis van den Heer meijer strekt tot roem van ons land, dat steeds alle zeldzame vernuften wist te onderscheiden, te waarderen, en er partij van te trekken. Zoo behoort het; zoo moet het blijven. |
|